De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTooneel-Indrukken van Johan Schmidt. Schrijver van Verschoppeling, Van 't Leed der Waarheid, De vloek der Vruchtbaarheid, e.a.Ambulant. Nachten IV.Daar bivouakeerden we ten tweede male in het dauw-natte gras. De zwart grijze tent, stak droef in de heldere mat-lichtende lucht. Om ons heen de lage landen, vlak, met einders, alwaar silhouet opstaken hoeven, boomen en molentjes als in kartelenden rand, scherp teekenend, achter meren walmende dauw. We stonden te huiveren in de vochtige uitwaseming om onze voeten. Of we oplosten, verdwenen lichaamsonderdeelen in de sproeiing van stijgenden nevel, hoog liggend op den grond. Wachtend tot Vogel klaar was, drentelden de muzikanten heen en terug langs de tentingang. Ik leunde tegen den zijwand, hoorde Jonas gepiqueerd beweren, terwijl ie 'n sigaret opstak. 't Vlammetje begloeide z'n voor-over gebogen gezicht, tot 't uitdoovend naar omlaag viel. Alles zwarter dan zooeven. De mannelijven bewogen in de luciditeit van den hemelkoepel. De stramme violist, bekritiseerde Otto's kapaciteiten - zei dat-ie z'n bas te véél liet meê doen en te weinig met z'n strijkstok deê. De bassist scheen er niet bij, tenminste geen repliek koeterwaalde. De pistonist hoestte, vroeg: Hou jij van Bols - oûwe?... - Noú, gretigde de stramme - maar dan ònversneje! en èchte.... - 'k Wou dà 'k 'r eentje had.... - Ja jij woû.... zèg, hoe ik ze drink? Eerst ruik ik ze - neem dan 'n slok en laat ze dan door m'n mond spoelen... Dàn mot je ze pas na-binnen slikken - maar ineens... Hij lispelde, proefde. Jonas stond omhoog te zien, ik zag 't aan de lijn van z'n profiel. 'r Stapten mannen nader. 't Waren Otto en Vogel. 't Gezelschap werd gecompleteerd. - Wie hebben we daar, schertste Vogel. - Ik... - Ik... Jonas... en de muziek. Die oûwe begon weer te transponieren, Otto. Hij moest je strijkstok hebben. Je verstaat je vak niet, zei-die. Je gaat veel-ste-veel met je bas te keer - compris? - Hihihi - grinnikte Otto - Machen sie spatz?.... - Ik... née waarde... daar ben 'k veel te degelik voor... nou zijn we en petit comité? Je kan niemand fatsoenlik onderscheiden... Je ziet geen gezichten... allo, graaf de Saint-Germain... waar zit ie? Ik begreep dat-ie op mij doelde - omdat 'k naast de ‘graaf’ de hoofdrol vervulde. - Presènt, luutnant! | |
[pagina 344]
| |
- Ah... daar hebben-we Jochem Pezel... - Zijn al de edellieden 'r? onderzocht Vogel. - Voor zoover ik zien kan - geloof ik wel, antwoordde ik. - Als ik niet zóó 'n ouwe kérel was, most ik ook nog 's op de planken, kwam de stramme bij-sukkelen. - Oor ém... er woll sein entrée machen. - Door de planken gaat ie heen, man, zei de pistonist droog. Hij trapt 't voetlicht kort en klein. - Vooral bij òns... waar de planken onder je voeten hobbelen. Doodsangst sta je uit, òf je niet door de kieren glijdt. 'k Spring gedurig haasie-over over de naden... - Ik denk al, meneer Jonas... wat huppelt u altijd... 'k dacht eerst dat u slap in je knieën was... of splinters... in je... - Nee waarde heer... dàn zou 'k die ouwe boksstelten van jou moeten hebben... C'est à dire als 't nog stelten waren die bij 'n bok dienst konden doen. - Hoor 's... snoof Vogel z'n kleine handjes wrijvend... met jelui annecdoten schieten we niet op... niks... niks... - Dat zeg ik ook, beaamde ik. - We moete thuis zien te kome... - Zag 'k 't maar... - Ich auch... - We moeten die ouwe moor maar meê op sleeptouw nemen, want ik zie 'r niks anders in... dan dat we loopen... - Dat weten we nou allang Vogel. Laten we dan maar meteen opkrassen en 'r 'n stevige gang inzetten. We zeiden dat Jonas recht had en al dadelik volgden we hem. De eerste tien minuten klakten we voorwaarts, opgeruimd zingend, nu we niet weer in het dorp hoefden verblijven of de nacht kuierend doorbrengen. Uit volle borst knapten de toonen in de stilte - en op prettig marschtempo trokken we langs 't kronkelende pad. - Oppassen, dat we niet in een sloot terecht komen... - Hindert niet, de stramme, misschien drijven we dan nog naar Groot-Mokum... ik kan al haast niet meer... Jullie draven, is me dat loopen... - Die wil voor oud-militair doorgaan, grolde Vogel... Nee, mannetje... - Nou als ik 't zeggen - mag, - hijgde Jonas... we moesten 't maar 'n beetje zachter aandoen... Ik moet maar steeds m'n koffertje meesjouwen... Meteen sjorde ie z'n bagage naar links. Welgemoed bleven we nog 'n eindje in de pas, maar ik voelde dat 'k zou achterblijven als we zóó duchtig de beenen uitsloegen... ... Beproefd met verstand..
Beproefd met verstand...
Ik zeg heb jij daarvoor geen zorg,....
Daar sta ik met mijn hoofd voor bòrg!’...
zongen ze in koor... Toen de stemmen heeschig oversloegen, verminderde de animo, en floten nog enkelen losse wijsjes. De krachtig trappende voetneêrzetting, werd al sleepender... Was 't clubje eerst in twee rijen achter-elkaar aangemarscheerd - langzamerhand verstrooiden ze zich, zoodat de meest-vermoeiden achteraan sukkelden. De stramme, Otto met z'n bas over z'n schouder en ìk maakten de achterhoede uit... Vooraan de pistonist, grijs-schuimig in de dauw weggedoken. Vogel en Jonas verbleekend daar-achter, telkens verduidelikt als ze iet-of-wat langzamer gingen. De kiezel knarste onder de zolen opgeschopt door schuivel-schrapende voet-punten... Jonas trachtte de gang er in houden: Hieër-loop-ik-dóór-de-gànsche-stad,
Ik bèn waârachtig moê en mât
Waarachtig' moê en mât!...
- Nou, zeurde Vogel.. neem me niet kwalik Jonas, maar als je zoo môe bent.. zou 'k ons ook maar niet bèk-af maken, door zulke moppies...... Jonas lachte, lachte gewild, zonder reden... 't Klonk geforceerd. Of ze héén-fladderden als ijle stof, losten z'n lachscheuten in den nacht op. Vreemd, rondom die op-gistende plassen, waarin vormen dwaalden, vormen van huizen, van stulpen, van hooiklampen. Ik wist niet meer geregeld voort te komen, hinkte naast de stramme voort, die tegen me aan bonsde. Otto ging zwijgend, steeds dieper voorover buigend onder de zwaarte zijner bas. Harkend slijferde 't troepje. Achter de sjokkers aan-springend, kon ik de bukkende, deinende lijven gade-slaan. Struikelend vielen ze bijna voor me uit. Iedere tien minuten werd de voortgang onregelmatiger. 't Ongelijke gehobbel van Jonas en Vogel maakte me totaal òp. M'n teenen staken en heel de priemende prikkeling in m'n voeten deed de last van m'n lichaam nog ondrageliker worden. We smakten bij iedere stap - hotsten dan tegen elkaar op, Otto, de stramme en ik. We klaagden niet, zuchtten soms als | |
[pagina 345]
| |
onze voeten te geweldig tegen kei-brokken stootten. Jonas floot weer z'n deuntje, slingerde z'n koffertje van de eene in de andere hand. De pistonist was nu ook bij hen gekomen. - 'k Heb zoo'n dorst, 'k wou dat 'k 'n happie had, zei-die. - Honger heb ik... - Ik ook! - Eveneens.... - 'r Is hier niks te krijgen, plaagde Vogel.... 't Kan mij ook niet schelen. Ik eet toch niet 's avons.... Als 'k weer directeur wordt.... wordt 'k 'r een als mijn directie.... Die speelt op gehuchten waar niemand woont... - Wie neemt nou zoo'n griebus, minachtte Jonas... Je suis monsieur le directeur... bòn... très bon..... ach, àch, als je gesjogten bent...... 'k Kan bijna niet verder....
Slif-slaf-ràh.... rrr.. hrà.. plòf....
- Kan jij 't nog stellen?.... stijve!?... - Gaat nog al.... Als ik bezwijk zal ik je 'n rouwbriefie sture..... of ga jij soms eerst 't hoekie om?.. Vogel! - 'k Denk 't wel.... Als jij bij ons blijft hou 'k 't geen dag meer uit.... - De heere zij gedankt.... -... Was.... was... ist man freudig... Ich fasse nicht wie màn krappies machen kan..... Ich bìn krank..... - Nou jij hoeft toch niet te lachen... gromde de stramme... je begrijpt dat wij veel plezier hebben - ik làch me in drieën van blijdschap dat ik op m'n oûwe leeftijd nog uren in de nacht naar huis mag strompelen... Hoe laat zijn we in P.? - Nog 'n goed half uurtje geloof 'k... - 't Zal tijd worden, schreeuwde Jonas, in-eens razend. 'k Verga van dorst en vermoeienis. 't Loopt naar de acht-en-veertig uur dat we op de been zijn... 't Is goed dat 't damespersoneel bij de directie hoort - anders konden ze ook nog meêtippelen... - Nou gooi onze geachte collega niet weg... die aan boord van 't schip blijft slapen, en aardappeltjes schilt en boontjes dopt... net als jou neef. Dat laatste tot de stramme. - Zal me 'n zorg wezen... laat 'm doppen tot ie 'n lood weegt... - Ich kàn mein pàs nicht mehr halten... t ting is tzóó schwer... Ik ben erreg beniefd nach mein frou... ach... mein kod... tie ist entsetzlich... Die alleve tàge... 't is me wàt!... was quält mich meine bas... - Laten we maar gearmd gaan loopen, stelde Jonas voor, dan steunen we elkaar tenminste Théatre Français op sloffen..... wat 'n armôe... - Ik kan niet meer, jammerde ik. 'k Bleef staan, 't been optrekkend dat 't meest pijnde. Ze bleven wachten, leunden tegen boomstammen, Jonas zette zich op z'n koffertje. - Zijn jullie nou loopers, theatraalde Vogel... zoo'n jonge jongen als jij moest uren, dagen kunnen marcheeren. In dienst zouë ze 't je wel anders leeren... jij wordt vast niet oud. - Ha-ha-ha, schaterde Jonas. - Je gunt 'm aardig wat, foeterde de pistonist... Kom, laten we afmaken... In P. kunnen we om vier uur de boot van den Helder nemen. - Ja, da's 'n ideê... triomfeerden we. - Maar we zijn veel te vroeg in P. Had 'k maar 'n happie... Ouwe Bols... - En ik..., de stramme. - Nou eentje zou 'k ook wel luste... - Foei Vogel... zoo jong nog, en nou uit de glaasjes snoepen, grappigde Jonas. - 'k Geloof dat jelui altijd jenever moeten. - O God... daar heb je de geheel-onthouwers-propagandist weer. Daarom ben jij zeker zoo sterk... omdat je geen borrel drinkt... - Och stiekum... stiekum, sarde de pistonist... Ik ken die zoete pemelaars... In 'n hoekie drinken ze zich zat... - Nee, dat is niet waar, verdedigde Vogel mij. Ik ken 'm langer dan jij, maar nooit wat... we hebben wat 'n pret met 'm gehad in 't Park... elke dag socialistische en geheelonthouders-propaganda... Hij met Sam... en wat hebben we 'm genomen... och, och - och wat 'n medelije had ik met 'm... - Met mij... heb jij maar geen medelije. - Maak je maar niet driftig - anders kan je heelendal geen stap doen en moeten we tot de wereld vergaat op je wachten. Ja, kereltje - ze nemen je 'r leelik tusschen... Je kan 'r niet meer uitkomme op langer laatst... - 't Mankeert je hier... Vogel... dat jelui te stom waren om voor de duvel te dansen is zeker... jenever hoofden hebben allemaal verweekte hersenen. Dáárom maakte je 'r pretjes over... en om dat jelui wel heel goed wisten, dat ik gelijk had. Met 'n | |
[pagina 346]
| |
mop wouen ze 'r overheen praten... nou... òns ken òns... Ik weet precies wie de meeste schik met me hadden en wat ze door hun drinkerij hadden uitgericht... Ja, die hadden de meeste praatjes... net als u - tot den pistonist. - Dreigend kwam ie op me af. - Zeg me dat nog 's... Wou jij kwibus zeggen dat ik m'n huisgezin ongelukkig heb gemaakt. De anderen kwamen tusschen ons. Ze voorzagen strijd.... Wee, laat me gaan... zal 'k m's leeren, waar je spieren sterker van worden, van jenever of van koek.... - Misschien zou je je nog wel 's vergissen. - - - Friede... Friede... wollen sie mit tie hande.... redenieren.... nein, das ist nicht koed.... - Koed... koed.... 'k zal 'm op z'n - Ach.... hou nou òp, driftigde Jonas. 't Was uit. Ze draaiden nog wat om elkaar heen... Jonas greep de handvatten van z'n koffertje - kommandeerde: Màrsch!!!.... Een voor een kwamen we 'm na. Ik 't laatst, trappend op Otto's hielen, die z'n bas op schouder in evenwicht schommelde. - Had ik maar 'n taaie, sarde de pistonist.... - Hou je zooveel van taai, vroeg Jonas. Wees maar zoet hoor... In P. zal 'k, als 'k 'n bakker open zie, 'n taai-taai voor je koopen.... - Kerel wat ben je leuk... - 'k Heb pijn in m'n maag van de honger,..... - Ich bin ach soo mat!... Soo mühe. - Twee dagen aan één stuk, wie heeft 't ook gehoord.... zonder eten of drinken.... 'n brok brood... en 'n pot bier.... - Nou de drank was 'r goed meneer Vogel... begon de pistonist weer... 'k Zal 'r meê gestraft worden..... - Als jelui nou blijve kakelen, brenge we 't beslist niet verder, bitste de stramme..... We kraakten over 't grind, dàn sjokten we over 'n stuk bestrating, met heele stroken zandigen weg daartusschen. 't Paardenspoor holde in 't midden, zoodat we achterelkaar de smalle zijreep beliepen....
We strompelden.
- Hoe ver is 't nog. - Daarlik kommen we aan boomen..... dan schieten we op..... Ploffend kwakten de voeten, log. O ik weet 't nog goed. Ik kroop bijna. Ik schreide... kinderachtig. Uitputting, pijn, honger en dorst doen niet bizonder weldadig aan. Stellig besloot 'k, voor goed 't tooneel in de steek te laten. M'n plannen moesten dan maar onuitgevoerd blijven.... Plannen... hallucinaties.... Dien nacht had ik geen plannen, geen hoop meer. Als 'k 'r zelfs aan dacht, werd 'k nog ellendiger. Afschrik joeg me wat fut in de beenen.. Vlugger zette ik dan 'n eindje door..... 'k Dacht niets... voelde niets ten leste... 'k Zag 't anderen aan dat ze waren als ik. Je baggert, plompt, denkeloos, willoos, apatisch.
Hòs-klòs... hòs-klòs!!! -
'n Hond sloeg aan... waf... wrrròèf!... - Koest... ... Rrrròèf... - We zijn gelukkig aan de boomen, zei Jonas opeens. Niemand had 't gemerkt. Eenstemmig klonk 'n vreugderoep. De boomen. Nu waren we te P. - Hoe laat, vroeg een. - Twee uur, half drie... of zoo. - En vier uur komt pas de boot langs... Waar moeten we ons opbergen al die tijd!... angstigde de stramme.... - Zullen we zien... repliceerde Jonas - helder op - de moed erin houën.... Otto sukkelde in de verte. 't Bas-gevaarte zwartte drakig. De eerste huizenrijen naderden we. Naast elkaar ploeterden we armpje door, schouder aan schouder. Dat gaf. - Had ik ooit kunnen denken dat ik op mijn leeftijd nog zoo laat in den nacht zou loopen vrijen! 't Is me 'n rare gewaarwording 'n màn an je arm... Da's me nog nooit gebeurd... - Ik krijg weer courage, bij zooveel geliefden... - Wáár zóóó de lìèfde viel... - Val niet... ik kom niet meer op als ik lig. - Laten we toch even op Otto wachten... De arme kerel. We deden 't. In-een-gekromd kwam-ie aan-schuifelen - de bas boven z'n hoofd topzwaar, moeitevol in balans houdend. - Kom hier. Ik neem-je bas, sjoviaalde Jonas. Tot mij, jij neemt dan m'n koffertje... Geef hier... Otto... | |
[pagina 347]
| |
- Nein... nein, verweerde Otto zich... nein, nein pass is 't mein. - Kom nou... 'k laat 't gedierte niet vallen. - Nein... ist tie defect... sol ich das auf mein nimmen... 't Is mein prootwinning... ich toe es nicht. - Moet jij weten - eigen wijs... - Ach nein... danke sehr... sie sind sehr... ach nein... bitte... bitte... Jonas wilde 'm toch zijn instrument afnemen - maar hij werd kwaadaardig. Néín, snauwde-ie... Noh... zooals je wilt. - Was du wìllst is sehr koed... danke schön... aber ich darf niett... ihm... - C'est 'n autre chose... - Je kunt niet tusschen ons in dan, Otto, waarschuwde de pistonist. - Danke schön... - Haak in jongen... Jonas bood aan beide kanten den arm, we sloten aan, toen de voorstraatjes door. De glans der maan lichtte over 't stadje. Diep schoot schijn wakken in de straten, schitterde glooiend langs punten op daken. We luisterden naar de klakkende echo der neêr kletsende schoenen. In sommige venstergordijntjes vervloeide rozig de afstraling van een schaarsch-brandend lampe-vlammetje. We trokken over 'n pleintje, drongen op goed geluk 'n nauwe gang in, niet wetend waar we zouden terecht komen. Nog meer straten gingen we in-en-uit, tot we stuitten op de rails der tram-lijn. - Hierlangs, inviteerde Jonas,... dàn gaan we in de goederenloos van den tram 'n plaatsje zoeken, tot de boot komt. Hij ging voor. Doch toen we er waren, bleek alles natuurlik gesloten. Wat nu te doen!... We beraadslaagden niet. Teleurgesteld lieten we ons op de blauwe treden der stoep zakken. Verhit als we waren, kwamen we daar tot bekoeling. Heel gauw verdrong de koude der steen de warmte en hunkerden we huiverend. Liepen we heen en weer, trappelden, klopten we, struikelden we dra naar de steenen treden terug, wijl we niet meer staande konde blijven. - Hoor 's, appelleerde de pistonist - we kunnen hier onmogelik onze matjes uitrollen.. we moeten ergens anders zien te komme..... - Ik weet wel wat, sloeg ik voor, als we 's naar 't politie-bureau gingen en daar vroegen of we 'n poosje mogen zitten.... hebbe we op z'n minst onderdak. - Uitstekend. - Goed.... - Ich bei die politzei.... - Allo, mannen.... kameraden, riep Jonas pathetisch.... Niets rest ons meer.... De nacht is weldra om... begeven we ons op weg. 't Uur der vergelding slaat... - Sloeg 't maar vier; dan kwam de boot. - Zwijg ellendige violendief.... ouwe looper... Op mannen veroveren we in naam onzer geliefden de burcht der smerissen... Voorwaarts. - Wat zeg jij van je geliefde... oude Vogel. - Oud!... Ik ben niet oud... Omdat jij op 'n stokkie huppelt... ben ik niet oud... Mijn hart klopt nog warm... - Ich wolte das ich das auch sagen könte... ich bin kalt im herz und... wie heisz das... - Niere bedoel je... - Tjà... Koed... meinier... - Naar de vesting, bulderde Jonas. - Schreeuw zooniet, anders mag je 'r niet eens in... Vogel was in P. bekend, wist alzoo 't. bureau, dat dicht bij was... Hij er-in. De gezellige behaaglikheid van licht en warmte drong naar buiten, terwijl hij de deur opende. Al dadelik stapte 'n norsch beamte op 'm toe. - Wat blieft u... - Ja... ja... 'k kom met 'n raar verzoek... we zijn komedianten en moesten... we konden geen onderdak vinden hier naar toe kuieren, om tegen vieren met de boot naar Amsterdam te gaan... maar 't is nog te vroeg... zouden... we... als u asjeblieft zoo beleefd wil zijn... hier 'n beetje mogen zitten... - Neen... - We zijn met z'n... - Al was u met z'n tweeën... ik doe 't niet... ik mag niet... - Mag u niet... - Jonas 'r op af. - Dat is onmenschelik mener, zei-die. - Best mogelik... - 't Is 'n schandaal... - Ja, als u grof wordt... en u beleedigt de polisie... kon 't wel gebeuren dat 'k u hier hield. - Wat zeg je me daarvan. Nu de pistonist naar binnen... de stramme... Lawaaiend beweerden ze dat 't bar was. | |
[pagina 348]
| |
- Weet je wat, stelde de politie-man voor... ik wil jelui gerust 'n plaatsie geven, maar dan in 't arestanten-hok. Hier mag 'k niemand toelaten. Als jullie in 't arrestanten-hok wil, is 't mij goed... maar dat mag 'k zoo niet doen... 'r Zit niets beters op dan dat u iets uitvoert - dan zal 'k jelui inrekenen. - Burengerucht. - Da's uw zaak. Behoorlik beduidde hij ons heen te gaan, de deur toe-duwend. We begrepen. Hevig protesteerend klauterden we in de deur sponning, 'r uitgeperst door de achter ons sluitende denr. Vergadering voor 't politiebureau. Wat te doen. Ingerekend te worden, voor 't gerecht te moeten komen, gestraft, wat dus beteekent opgeborgen, maar dan op 'n tijd dat we 't gevang niet direct noodig hadden. 't Was vreeselik met geen mogelikheid in 't bureau te mogen. - Ze willen ons niet eens hebben. - Had 'k maar de heele gemeente bijelkaar geschreeuwd... - Wil je dan zoo graag in 't hok, Jonas? - Nee.... dat niet.... impitoyable.... als fatsoenlik man niet ééns... 't is impitoyable... - In 't hok is 't nog kouër dan op straat bedacht de pistonist. Even zagen we elkaar aan. 'n Ratelende lachbrulling werd door de muren van 't bureau weerkaatst. Gekringd stonden we te schokken met open monden. Onophoudelik gilschreeuwden we de vermakelike droefenis uit. Snerpend, gorgelend, gichelend rumoerden we. Eindelik rukte de agent de deur open, barschte: En nou alla voort... gauw... anders zal 'k jelui voorgoed... Jonas naar voren tredend, antwoordde uit de hoogte: Hoor eens agent... Uw beleedigende toon verdraag ik niet, verstaat u dàt!... Ik zal lachen... wat verbeeldt u zich... Vorstelik keerde hij naar ons. Toch retireerden we wijselik - voorzichtigheid blijft altijd aanbevolen. Je kunt nooit weten. - 'k Ga 'n drama gieten, verkondigde de stramme. De wraak van een politie-agent, of mal geboren gaat nooit over, zal 't heeten. Morgen begin ik 'r an als m'n vrouw heet water heeft... Intusschen verstrooiden we ons, zochten we, voor woningen groepten we, fixeerend de deur, de ramen beloerend. Speurend nu bleven we in de stomme straten hufteren - zwetsend, verbitterd fulmineerend. - Willen we hier vragen... 'n bakker? wees de pistonist. - Ja... ja... ja... Hij klopte... Binnen hoorden we deeg bewerken. 't Doffe gepof in de trog deed ons blij-veronderstellend elkaar aanzien. Daar wonen menschen. We kregen hoop. - Waar licht is - is simge...Ga naar voetnoot*) - Nein... nein.... wenn tie pakker jou hört kortsweilen... tan ist miss. - Ach die stramme ook altijd, beet de pistonist, plechtig voor de deur der bakkerij wachtend. Geen beweging binnen. 't Deeg bonsde dreunend. In de doodsche straat aan één kant koel beschenen smachten we. Op onze gezichten priegelde de bleeke grauwing van reeds komenden dag. In de roerloos droefschaarsche troebel-gore sluimer-breking hunkerden we, bibberend van kou. Nog blonk 't sidderende maan-opaal. Verlaten, maakten die stomme huizen schuw. Verlangend treuzelden we om en om. In elkaar hingen we. De stramme was naast Otto op 'n stoep gaan zitten, de bas tusschen hen in. Kordater sloeg de pistonist z'n vuist, dof knalden de slagen terug - net of de huis-wanden beklakt werden, zoo was 't! - Wie... is daar... - Doet u even open... - Zeg 't zoo maar... - Och... we wachten op de nachtboot, kunnen we hier 'n poosie bij de oven zitten? - 'k Zou je danken... 'k Kan 't niet doen.... geen gelegenheid. - We brabbelden wat, vroegen smeekend tegelijk, maar de man verzekerde dat 't niet kon, waarna we weer 't eentonige deeg-geklop hoorden... Te verzwakt om onze verontwaardiging te uiten, bewogen we ons inspannend. We liepen naast-òp elkaar te botsen, soms wrevelig of afgeduwd door één die nog besef van z'n teenen had. Jonas begon onrustig beide armen te bewegen, stak ze uit naar 'n plank, boven 'n kelder gespijkerd. Water en vuur-huis lazen we. 'n Ontdekking. Belangstellend besuften we 't onderschrift. Klompen steeds vooradig. Kersousémangele en Schoensmeer. Ook wordt hier mangelgoet aangenome en boschappe enz. - Hierop an... De vent zal zoo opemake... verklaarde Vogel. - Ik kan niet meer staan - fluisterde ik brommend. - Mot je gaan liggen, raadde Jonas. Dit zal ons toevlucht voor onbehuisden zijn... Tezamen 't trapje af naar den kelder... toen eenstemmig gebombardeer op de luiken van deur en venstertje. Veerkrachtig beukten we. 'n Raam werd opengeschoven, vlak tegenover ons en 'n vrouw in 'r nachtjak | |
[pagina 349]
| |
blerde:... Hè... nog nacht... slampampers... - Wat zijn, slaap-kreunde 'n man. - Visschers zeker of zoo ies... De man keek ook, schoof 't venster even daarna nêer. We werden opengedaan. - Wèl - wèl... ben 'k nòg niet vroeg genog bij de hand, mopperde 'n oud mannetje... - Zal 'k je zegge... - We hadde. - - 't Is. Nou niet allemaal tegelijk, beval Vogel militairement... Een voor een en de rest aan troepies... We moete naar Amsterdam met de boot die strak komt, en nou woue we 'n kop koffie hebben... - Da's bestig... kom 'r maar in. 'k Zal de lamp opsteke. 't Vuur is al angelege... 't Is koud manne... O... 'k Zie 't al, straatkunstemakers... of muzekante... - Dank je... goedigde Vogel. - Sehr schön... Das streelenGa naar voetnoot*) ist mir besser... viel besser dan in 't orkest bei solch einer direcsion... De lamp vroolikte gelig-brandend boven de toonbank. Breed schuinde 't van onder de trap. Op de bank bij 't fornuis drongen we worstelend om 'n plaats. Heerlik gleed de warmte langs ons, vloeide door 't prikkelkoude vleesch. We monsterden op - onze gebroken levensmoed ontdooide. - De slappe leden sloegen we nu weer kloek uit, de warmte sterkte. - Wie is daâr?... Gerret?... De water en vuur-baas slofte naar 't gangetje, achter de toonbank. - Kom maar effies beneje, vrouw. 'r Zayne 'n stuk of wat straatkunstemakers, die 'n bak koffie wille... Kàn dat? - 'k Kom zoô!... - Gauw dan, want ze motte mit de boot meê. Bij ons kwam ie nieuwsgierig onze plunje taxeerend. Wij genoten... - 'k Begraijp me zukke mènsche niet, amikaalde-ie... 'k zou 't 'm niet lappe... 't Is me toch 'n brood-winning, straatkunstemakers... zayn sullie, hij doelde op Vogel, Jonas en mij die geen instrumenten hadden - sayn jullie akkerebaâte... - Ja - ernstigde Jonas... hier in m'n koffertje zit ons kleedje en 't decoratief... - Wou 'k al zegge hoe is 't mogelik... As 't 'n beetje later op de dag was zou 'k jullie vraage 'n paar toertjes te maake... 'k Mag 't graag zien... 't Is jammer dat jullie met de boot meê-motte...
Monnikendam 8-06. |