aantal vrouwen geschaard en de overige ruimte was bijna geheel door kinderwagentjes ingenomen.
Om mij een houding te geven, vroeg ik de huishoudster naar een en ander, den schijn vermijdende dat ik gekomen was om de arme schepsels, die hier kosteloos hun maag konden vullen, eens goed op te nemen. Even later kwam ik, door middel van de kinderen, met de moeders in gesprek. Vrouwen die door hun mannen verlaten waren en wettige weduwen zaten hier naast ongehuwde moeders. Allen sleepten hun moeilijk lot als een centenaarslast achter zich aan. De meesten waren jong, doch velen al vervallen, met scherpe trekken en slappe borsten, die al heel weinig voedsel voor hun zuigeling opleverden.
Op de zwakke schouders dier verlaten stumperds drukte de geheele last die de sterke man zich niet in staat verklaard had te dragen, of zelfs maar te deelen. De maatschappelijk zwakkere vrouw heeft in onzen tijd de taak voor het wettige en het onwettige kind te zorgen, welks vader zijn verplichtingen niet nakomen kan of wil. Of zij kan en of zij wil, daar wordt niet naar gevraagd. Zij, de zwakkere wordt door de wet aan haar bewijsbaar moederschap gehouden.
Toen Madame Coullets spijszalen geopend werden waar men smakelijke, goed toebereide spijzen gratis kon verkrijgen, waar de arme vrouwen geen vernederende, pijnlijke, of lastig te beantwoorden vragen werden voorgelegd, waar ze telkens weer mochten komen, zoo dikwijls de nood hen dreef, werd deze echt menschelijke instelling met de grootste verwondering en een moeilijk te overwinnen wantrouwen ontvangen. - Hoe? Zouden er geen papieren noodig zijn om zich aan die gedekte tafel te zetten, hoefde men geen mooie of godsdienstige praatjes te verkoopen, geen geloof aan een liefderijke God te huichelen? Was het niet eens noodig zich door politieagenten of andere ondergeschikte beambten te laten afsnauwen of zedepreken aan te hooren van deugdzame, eigengerechtigde matrones; hoefde men niet op zijn knieën te vallen uit dankbaarheid voor elke bete broods, of, omdat men helaas een arm schepsel was, op den grond te kruipen en het stof der zelfvernedering te eten?
Wat? Was het voldoende dat men op tijd voor de open deur verscheen, rustig een plaats innam, het kindje voor of na het eten de borst gaf, om aanspraak te hebben op warmte, eten en een vriendelijke behandeling?
Dat leek de voortgezweepte, uitgehongerde, armzalige stakkerds, de ‘moeders’ een boodschap uit een andere, betere wereld, te mooi om waar te zijn, te goed voor dit tranendal.
Maar langzamerhand zijn ze aan den toestand gewend geraakt. Hebben ze werk dan komen ze niet; huilt de hongerwolf voor hun deur, kermt de zuigeling te vergeefs om voedsel, dan zoeken ze hun toevlucht bij de stichting Coullet.
Voorloopig kan Madame Coullet in haar vijf lokalen nog maar 200 vrouwen helpen. Waren de ruimten en de middelen grooter dan zou het haar zeker niet aan meer klanten ontbreken. Maar zoo'n echt christelijke instelling heeft natuurlijk tijd noodig om in onze onchristelijke wereld vertrouwen te vinden. Ik ben vast overtuigd dat menige hongerige moeder, die in haar diepe ellende deze blijde boodschap hoort, hard en bitter zal beginnen te lachen en met een ruwen vloek antwoorden, dat men zulken zotteklap anderen mag wijs maken. Zij weet wel beter; aan den armen, en vooral aan de arme vrouw en laat staan aan de ongehuwde moeder wordt op deze aarde niets kosteloos verstrekt dan de dood.
Madame Coullet leert de armen iets beters. - Hoe is zij op het denkbeeld gekomen de ellende van zooveel jonge moeders in Parijs te gaan verzachten? Ik weet het niet. Hun moeilijk lot moet haar wel in het diepst harer ziel gegrepen hebben, want het dreef haar, de protestantsche echtgenoote van een professor in Montpellier uit haar familiekring naar Parijs, om daar den nood te lenigen van hen, die men in gedichten zoo graag bezingt en bewierookt, maar in het practische leven zoo dikwijls laat omkomen: van de moeders.
De verbetering van het lot dier ongelukkigen, heeft Madame Coullet zich tot taak gesteld, een streven dat den steun van alle vrouwen verdient. Daar echter de moeder, de draagster van het toekomstige geslacht, in alle zoogenaamd ‘beschaafde’ landen slechts zeer onvoldoende beschermd wordt, heeft Madame Coullet een zwaren plicht op zich genomen.
Wie heeft ze achter zich? Een leger van zwakke, gebroken, levensmoede schepsels, van invloedlooze en niet-georganiseerde stakkerds, die dankbaar zijn als ze in een donkeren hoek geduld worden en een paar kruimels van de tafel der rijken mogen op-