boven op de klok tot versiering diende, en er kwam een zwart kereltje op een groenbruin steigerend paard naar buiten op het kleine, ronde uitbouwtje schuivelen dat op een duiventil-plankje geleek. Daar hield het de wacht, totdat de laatste slag uitgedreund was. Toen met druk beweeg en geklep van 't deurtje wipten ruiter en ros weer naar binnen in hun duister woninkje.
De klok was al eeuwen oud en altijd de trots der familie geweest.
Vrouw Luten keek lang met ontzag naar het oude, trouwe familiestuk; vóór ze tot 't besef kwam, hoe laat het was. En ze dacht aan alles, wat het al mee gemaakt had. In den grootsten nood en ellende was altijd de klok gespaard gebleven, steeds met eerbied behandeld worden. En ze was gehecht aan het oude stuk, dat het leven van haar ouders en voorouders kende en zelf zijn leven offerde aan haar familie, om steeds opgesloten te blijven in een bedompt, rookerig vertrek, en nooit weigerde het, deed altijd getrouw z'n plicht in regelmatig, rusteloos getik. Op eens werd 't haar duidelijk hoe laat het was.
Acht uur in den morgen. De kinder moesten gauw komen pap eten, dan toch maar de aangebrande, want voor nieuwe te maken, was 't te laat.
‘Trientien! Aaltien!’ riep ze door 't voorhuis.
Maar toen er geen antwoord kwam, liep ze naar 't raam, verschoof de geelachtige, berookte gordijntjes, in 't midden strak weggetrokken door een band, en opende 't venster met heel kleine vierkante ruitjes in verveloos kozijn.
't Vale, koude licht van den bleeken dag kreeg nu meer toegang tot de kamer en werd, als 't ware op wieken, van den scherpen, wild-snijdenden wind naar binnen gewaaid.
De hemel stond strak-ernstig en grauw boven het landschap van bloeiende hoeven met kleurige vensters en deuren, waar tegen de gevels groenende, trossende wijnranken slingerden tot boven aan de nok der rieten daken, half verscholen tusschen takken met aankomend, jong groen. En onder den dreigenden hemel scheen alles toch nog zoo vriendelijk en tevreden.
Er kwamen donkere, bijna zwarte wolken aan 't luchtruim drijven, als onheilspellende voorboden.
‘Aaltien, Trientien!’ schreeuwde vrouw Lutten door 't venster naar buiten over 't stille, groene erf, waar 't mulle zand opstoof door den sterken, fellen wind.
Maar de kinderen bleven 't antwoord schuldig, hoe vaak ook ze hun namen uitgilde.
Toen sloeg ze toornig het venster dicht, in zich zelf brommend en mompelend en ging naar de deur, die in de boerderij uitkwam.
En bij zich zelf overlegde ze al, wat voor straf ze hen zou geven. 't Beste zou zijn, dacht ze, om ze van nacht in 't varkenskot op te sluiten.
Met een nijdigen ruk trok ze de deur los. Een dichte, zwarte rook kwam haar te gemoet en lekkende vuurtongen sloegen haar in 't gezicht.
In ontzetting staarde ze in de vlammen, die onverstoord hun vernielingswerk voortzetten, niet rekenend de moeite en de zorgen en den langen arbeid aan hun prooi besteed, die ze nu in één oogenblik vernietigden.
Zoo stond ze met wijd-open, verwilderde oogen en scheefgetrokken mond van schrik, en op eens met een rauwen gil sloeg ze achterover en bleef lang-uit bewusteloos liggen op den grond, haar hoofd verwondend aan den zandbak, terwijl de begeerige vlammen hun gretige klauwen over haar heen strekten en alles aantastten, wat hun in den weg stond.
Hoog sloegen de vlammen op uit het rieten dak, dat nu in lichte laaie stond. De boeren in den omtrek zagen 't gevaar en, terwijl de vrouwen alles uit hun eigen huizen naar buiten sleepten en in veiligheid brachten, in geval de brand zich uitbreiden zou over meer rieten daken, liepen de mannen naar de brandende hoeve, om nog zooveel mooglijk te redden.
Een akelig, waanzinnig geloei, vermengd met smartelijk geklaag van dieren, steeg op uit de boerderij, waarvan de groote, gebogen staldeuren al verbrand waren.
De koeien stonden vastgebonden achter in den stal midden tusschen de opslaande vlammen, en niemand durfde door het vuur om de arme dieren te bevrijden, overtuigd dat hij z'n eigen leven er zou moeten laten.
Toen trokken de boeren naar 't voorhuis, sloegen de ruiten met de half vermolmde, houten latjes in, en klommen door de vensteropening naar binnen, want de deur kon niet open. Gewoonlijk werd altijd de staldeur gebruikt als doorgang naar buiten.
Ze stikten haast in rook en gretig sloegen de vlammen boven hun hoofd samen.
Van binnen beukten ze tegen de deur, dat die openvloog; nu kwam er wel meer frissche lucht bij, maar ook hevige wind, die den brand aanwakkerde. Krakend vielen