| |
‘Men’. Blijspel in één bedrijf. Het speelt in onze dagen.
Personen.
|
Mr. Lange, Notaris. |
Mevrouw Lange. |
Juffr. Schillemans, nichtje van hen. |
Mevrouw v.d. Kolk, (jong vrouwtje 25 jaar. |
De heer Muller. |
Mevrouw Muller. |
De heer Hulstman, Advocaat. |
Mevrouw Bijleveld, (Weduwe). |
Freule Beaumont. |
Een jour hij de familie Lange. Een keurig gemeubeleerde kamer, antiek ameublement, kwistig met planten, een bouilloir, theetafel enz. enz.
Nu zeg vrouw, het zal vandaag wel druk worden met visite, 't is zoo mooi weer, dan komen er altijd veel lui. Ik zal vandaag maar eens thuis blijven; 't is eigenlijk uit louter nieuwsgierigheid....
Wèl, vandaag zullen ze hun mondje wel kunnen roeren, je weet toch, dat er weer allerlei praatjes in omloop zijn?....
Praatjes? Welneen, waarover? Hoe zou ik ze nu weten, als jij ze nu niet vertelt? Alles hoor ik van jou van de soos, van Doctrina en nu mogen ze wel zeggen, dat wij vrouwen alles bepraten en behandelen, maar ik geloof, dat jullie 't toch erger doet daar in die soos. Als jullie daar zoo in de Kalverstraat zit en naar buiten kijkt, dan wordt iedereen daar over den hekel gehaald. Nu, ik zou wel eens om den hoek van de deur willen kijken, of liever gezegd, willen hooren, wat al nonsens er over de zwakke sexe wordt uitgekraamd. Maar vertel op wat zijn dat nu voor praatjes?...
| |
| |
Het was gisterenavond laat, daarom heb ik 't zeker vergeten te vertellen. 't Is een heele geschiedenis of eigenlijk 't zijn er twee en nog wel over goede kennissen van ons....
Nu, zit nu niet te leuteren, maar vertel 't nu, want je maakt me gloeiend nieuwsgierig....
Ze vertellen niet meer of minder dan dat Mevr. v.d. Kolk, dat jonge vrouwtje er van door is geweest met onzen Hulstman, en nog wel... en wagon-lit!...
O, verschrikkelijk, o, tempore, o mores!!
En het andere schandaaltje is, dat freule Beaumont op den loop is gegaan met haar koetsier... Dus je ziet, twee saillante onderwerpen om te behandelen, juist mooi voor een jour...
Houd nu op met je jour, want jullie hebt die nieuwtjes uit de soos het eerst, dus ik beschouw de societeit hier als de kletstafel, zooals ze dat in Indië noemen.
Enfin, wàar het vandaan komt, dat weet ik niet, maar dat de praatjes in omloop zijn, dat is zeker en nu zul je er vandaag van hooren! Ik verkneukel me al van pleizier, dat is weer eens een emotie in dit eentonige ondermaansche!....
Een mooie emotie.... als je op zoo'n manier aan emoties moet komen, dan heb ik ze liever niet. Als die praatjes geen waarheid bevatten, is het dan niet vreeselijk voor de bewuste personen, wier reputatie zij zoo maar door het slijk hebben gesleurd? Verbeeldt je, dat men mijn naam nu eens beklad had, door iets van me te vertellen, dat niet waar was. Ze zouden 't jou niet vertellen, maar als je 't nu toevallig te weten kwam....
Dan zou ik 't niet gelooven....
Maar zoo denkt de wereld er niet over.
De wereld zou me dan niets kunnen schelen.
Maar prettig is het dan toch niet, want er zullen altijd menschen te over zijn, die de praatjes wèl zullen gelooven.
(Er worden aangediend de Heer en Mevrouw Muller; deze komen binnen, begroeting heeft plaats.)
Hoe gaat het u en hoe bevalt 't uwe dochter op de kostschool in Londen.
O, uitstekend, ze schrijft er heel opgewekt over, aardige meisjes zijn er en de onderwijzeressen zijn zoo lief voor haar. Alleen heeft ze last met het Engelsch, maar dat is heel natuurlijk. In 't begin valt alles moeilijk, niet waar?
Och, maar, dat went wel, dat alles alles van zelf, ik weet het bij ondervinding, als je moet Engelsch praten, dan moet je toch voort en zoo leer je 't het beste. 't Is wel een ongelukkig gevoel in het begin, maar dat wordt alles beter.
En je hebt er naderhand zoo'n gemak van, als je een taal machtig bent; het is zoo prettig je in een vreemde taal je net zoo gemakkelijk te kunnen uitdrukken als in 't Hollandsch.
En hoe hebt u 't in de Riviera gehad? Zeker heerlijk en een prachtig klimaat, terwijl wij hier zoo met de Maartsche buien te kampen hebben gehad. Ik had mijn wintergoed al opgeborgen en toen werd het waarempel wêer zoo guur, dat ik 't weder uitgepakt heb.
Ja, 't was wel mooi wêer, maar niet zoo warm als u denkt, de nachten waren dikwijls kil en bont kon men heel goed velen. Weet u wie wij ook gezien hebben, de Smits met hun dochter. We zijn er 14 dagen geweest en zijn toen over Parijs wêer terug gegaan. Daar hebben we de ‘Avariés’ gehoord, u weet wel, dat stuk, dat drie jaar geleden verboden was te Parijs? Hè, wat werd dàt goed gespeeld!
En hebt jullie die ‘danseuse-Matahari’ gezien, die moet net even goed zijn als Duncan volgens de pers.
Wij hadden indertijd Miss Duncan gezien en vonden dus geen aanleiding om Matahari te bezoeken. Trouwens naar mijn idée moet een ander altijd in de schaduw staan van Miss Duncan. Maar weet je wien we gezien hebben, die Russische reus Machnow, waar de couranten vol van waren. Verbeeldt jullie een kerel van 2 M. 82 lang en eten dat hij doet 4 keer per dag, ik weet niet hoeveel ponden vleesch en hoeveel brooden hij naar binnen werkt. Hij is getrouwd met een vrouw van gewone lengte.
't Is maar gelukkig, dat hij getrouwd is, want hij kan niets doen of de man wordt opgemerkt door zijn lengte.
Hij heeft zich in Londen ook laten kijken en veel furore gemaakt. Wèl gemakkelijk om zoo lang te zijn, je kunt overal bij.
Nou ja, maar het is iets, wat je je geheele leven houdt; in 't begin lijkt 't wel aardig, zooveel te kunnen, wat een ander niet kan, maar op den duur lijkt 't mij
| |
| |
afschuwelijk! de kerel kan nooit ‘incognito’ reizen! (gelach).
En dan laat hij zich bekijken met de kleinste dwergvrouw die er is, en die kan hij wel in zijn hoed of in zijn pantoffel bergen....
(Mevrouw Bijleveld komt binnen, begroeting heeft plaats.)
O, alweer terug van de reis?
Het is zoo prettig om eens zoo'n paar dagen uit je zaken te zijn, je geheel en al te kunnen overgeven aan een dolce far niente. Ik houd 't er ook voor, dat wij heeren der schepping, zoo'n vacantie meer apprecieeren dan de dames.
Ja, dat kan wel. Zeg, hebt jullie van het praatje gehoord:
(Mr en Mevr. L. kijken elkaar veelbeteekend aan)
dat hier de ronde doet?
Welk praatje bedoelt u, want er zijn er meer dan één.
Ik weet alleen van mevrouw v.d. Kolk, dat jonge vrouwtje, dat wij altijd zoo bewonderen. Verbeeldt u, die is er vandoor gegaan met onzen Hulstman en nog wel.... ik durf 't haast niet te zeggen.... en wagon lit!!!
O, ja, zeker, het is zeker en stellig waar, ze zijn met hun beiden gezien geworden, toen ze in de wagon lit stapten! Hoe vindt u zoo iets!!! en dat zoo maar te durven doen?
Ik vind het vreeselijk en dan zoo pas getrouwd en op 't oog zoo intens gelukkig! hoe is 't mogelijk! Die tegenwoordige eeuw is een slechte eeuw vind ik!
Och, maar, ik heb er meer van hooren mompelen van die Mevrouw v.d. Kolk; 't schijnt dat ze nog veel meer op haar kerfstok heeft. Ze ziet er wel onschuldig uit, maar ze heeft 't achter de mouw, hoor!
Maar zou 't wel waar zijn, er wordt van knappe vrouwtjes zoo dikwijls kwaad gesproken....
Overal is 't bekend, in de soos ook, niet waar, Lange?
Ja, zeker, ze spreken er allen over.
Maar moet het daarom waar zijn?
En het andere praatje is, dat freule Beaumont met haar koetsier op den loop is.
Wel nu nog mooier! enfin, die is niet getrouwd, die moet het zelf weten, maar Mevr. v.d. Kolk heeft een man en men zegt, dat hij zoo gelukkig met haar is! Neen, dàt is schande!
Maar laten we alles nu niet zoo vooruit loopen; hoe dikwijls gebeurt het niet, dat de menschen belasterd worden, en dat de praatjes heelemaal niet waar zijn. En je kunt ze niet voorkomen, want degeen, die ze rondstrooit, is nooit ergens te vinden!
Nu ja, maar iets moet er toch wel van aan zijn, ze kunnen toch zoo maar, niet uit de lucht gegrepen zijn!....
(Komt Mevr. v.d. Kolk binnen, heel elegant, mooi, vroolijk, jong vrouwtje. Zoodra zij binnen komt, is alles stil. Mevr. Bijl. kijkt haar boos aan en groet heel stijf, de anderen laten het niet zoo merken, maar de ontvangst is niet heel hartelijk).
Zoo mevrouw L., het is vandaag uw jour, en toen dacht ik bij me zelf, 't is zoo mooi weêr, daar zal ik reis heen gaan en u, mijnh. L. ook thuis? Dat gebeurt ook niet dikwijls.
Neen, mevrouw, dat is ook zoo, maar ik had vandaag eens lust om thuis te blijven en de gesprekken van onze lieve dames bij te wonen.
kijkt iedereen vragend aan. - Maar wat ziet u allen er ernstig uit!! Dàt heb ik er toch niet in gebracht? Of hadt u zulk een ernstig discours? Niet al te ernstig, hoor! want dan ga ik net zoo weér weg! Het leven geeft al genoeg ernst, dan dat we er nog meer bij moeten maken.
We hadden 't ook over iets ernstigs; over allerlei praatjes, die de ronde hier doen.
Praatjes? daar heb ik niets van gehoord.
Men vertelt dat freule Beaumont met haar koetsier er vandoor is.
Och, daar zal wel niets van aan zijn.
En wàarom zal daar niets van aan zijn?
Och, dat denk ik zoo, er wordt altijd zooveel verteld in de wereld. Maar mevrouwtjelief, ga toch nooit af op ‘Men’. Hebt u wel eens gelezen, wat Multatuli zegt van ‘men’? Neen? Nu dan zal ik 't u zeggen. Men is een dier met veel koppen; 't voedt zich met bloemen en vruchten, de fijnste - en 't spuwt venijn, precies andersom als de bijen, die honig zuigen uit gif. Men is ijzer als-i slaat, wolk, als ge 'm terug wilt slaan. Men is de man, die er niet is. Men spreekt, waar-i niet gevraagd wordt en zwijgt, waar-i wordt aangesproken. Men schuilt in hoekjes, die kleiner zijn, dan hijzelf en als ge 'm daar uit wilt halen, is i weg net als wandgedierte...
| |
| |
Nu Mevrouw, dat weet u goed, ik zou 't u niet na kunnen zeggen.
Dat komt, dat heb ik eens van mijn vader geleerd en ik vond het zoo juist weêrgegeven, dat ik 't indertijd van buiten leerde. - Wie zegt u, mevr. Bijl, dat die praatjes waarheid bevatten?
En waàrom niet; ze zullen zoo iets toch maar niet uit hun duim zuigen?
Dit alles doet me denken aan een versje dat onlangs in de Hollandsche Lelie stond, een zeer zielkundig gedicht van Norma, dat ik heel mooi vond. De inhoud er van is eigenlijk, dat je altijd zacht moet oordeelen over alles, want, dat wanneer een daad uitgeplozen wordt door ‘men’, je eerst moet onderzoeken, wàt de oorzaak of drijfveer tot die daad is geweest. En het eind luidde zoo waar: ‘Oordeel zacht, want weet ge wat in 't Leven U wacht?’ Ik heb 't overgeschreven en ik dacht zoo bij me zelf, als iedereen zoo deed, wat zou het dàn een ideale maatschappij zijn!!
Maar, dàt is wèl gemakkelijk, je zou dan nooit de straf krijgen voor de zonde, die je beging!
O, maar, gelooft u dan niet, dat als je iets werkelijk slechts had begaan, dat je dan niet genoeg gestraft werd door je geweten?... Nu begin ik warempel ook ernstig te worden; u ziet dus allen dat ik dat óók wel op tijd kan zijn, al maak ik den indruk van al te optimistisch te wezen!
U hebt bepaald christelijke beginselen, na alles wat u daar verkondigd hebt.
(terwijl ze haar kopje thee drinkt)
Ja, ik probeer ook naar die beginselen te leven, maar de zich noemende Christenen oordeelen anders meestal niet zacht, terwijl ze toch van Jezus hebben moeten leeren, dat men vergevensgezind moet zijn. - Maar nu eens over wat anders. O, mevrouw Lange ik heb een paar angstige dagen gehad...
(ziet haar man aan)
Hoe zoo?
Wel, ik ben pas terug van een reisje naar Parijs.
(Men kijkt elkaar aan en dat merkt zij).
Nu is dat dan zoo vreemd?
Wel neen, hoe komt u er aan?
Wel, ik dacht het te merken.
Ja, en dàt was juist zoo naar, zoolang als mijn man en ik getrouwd waren (2 jaar) zijn we nooit van elkaar geweest. Hij had zoo 't land om zoo alleen thuis te zitten en ik mòest weg. Het was maar voor 3 dagen, maar als je zoo intens gelukkig bent (zij kijken elkaar aan) , dan vindt je 3 dagen een eeuwigheid.
Maar wáárom moest u dan weg?
Wèl, dat zal ik u vertellen; mijn zuster was zwaar ziek en had om mij getelegrafeerd en daarom moest het wel. Mijn man kon echter niet weg voor de zaken, dus moest ik alleen. U kent v.d. Kolk; u begrijpt dus, hoe ongelukkig hij zich voelde, zoo alleen, maar onze kennissen hebben gelukkig mijn arme mannetje dien tijd helpen verkorten. Ik vond 't zoo naar voor 't afscheid, zoodat ik hem maar vroeg om me niet te brengen; ik zou alleen wel gaan. U zult 't misschien overdreven vinden, ik zie u allen lachen, maar we zijn op dat punt misschien een beetje overdreven; dat komt we houden zooveel van elkaar. (Mevr. Bijl woedend, de anderen begrijpen er niets van).
En hoe hebt u toen gereisd? Bent u ‘en wagon-lit’ gegaan?
En wagon-lit? Welneen, natuurlijk in een gewone coupé; waarom en wagon-lit?
Welneen, maar waarom doet u allen zoo vreemd?
(de heeren begonnen heen en wêer te loopen.)
Waarom moet ik en wagon-lit gereisd hebben?
(ter zijde)
(Daar zul je de poppen aan 't dansen hebben, er zal niets van de praatjes waar zijn!!)
't Is wèl waar, ze hebben u zelf in een wagon-lit zien stappen met nog iemand anders....
En zeker met een heer? Ja? Natuurlijk, ik wou dat het waar was geweest, nl. met mijn lieven man!! Dus men is ook al met mij bezig geweest?? Ik, die voor een zieke zuster naar Parijs ben geweest, ben er van door gegaan met een heer en wagon-lit!! Prachtig, dat moet ik zeggen (zij is opgestaan onderwijl)
en hoe is de naam van dien meneer, mag ik 't soms weten of houdt men zich schuil, zooals gewoonlijk?
De schuldige zou Mr. Hulstman moeten zijn volgens de overlevering.
Neen maar; ik moet zeggen, men heeft zijn tijd nuttig besteed, om wêer in een korten tijd veel slachtoffers te maken. Nu begrijp ik pas al uwe verbaasde en ernstige gezichten van daareven. Maar hebt u dat alles dan geloofd? Geloofd? Kent u ons niet beter? En u, mevr. Lange?
Ik ben ook aldoor degene geweest, die gezegd heeft: ‘Zou het wel waar
| |
| |
zijn, nièt waar man
(tot Lange)
? Ze vertellen zooveel.
Ja, jij hebt er niet veel geloof aan gehecht. -
Maar heusch, de menschen schijnen 't nog niet druk genoeg te hebben, dat ze nog tijd kunnen vinden om lasterpraatjes rond te strooien.
(ze gaat zitten).
Maar ik zou wel eens willen weten, hoe dat zoo samen loopt, juist omdat ik ook naar Parijs ben geweest.
(Hulstman komt binnen, elegant jong mensch, uchtig, vroolijk, viveur, groet allen en Mevr. v.d. Kolk, die hij heel goed kent, wordt door hem bizonder hartelijk gegroet.)
(terzijde)
(Gelukkig dat hij oòk hier is, nu kan alles tenminste opgelost worden. -
Hoe gaat het u, nu Hulstman, u ziet er zoo vroolijk, luchtig uit, er is u zeker wat prettigs overkomen?!
Och wat zal ik u zeggen, ik ben er eens een paar dagen uitgeweest en dat doet iemand goed, daar weten wij heeren van mêe te praten, niet waar, Lange?
(Lange en M. lachen.)
Als je eens zoo aan niets behoeft te denken en louter voor je pleizier leeft, dat doet iemand goed.
En waar ben je geweest
(hij kan zich niet goed houden.)
Ik ben een paar dagen naar Parijs geweest (ze beginnen allen te lachen; alleen mevr. Bijl. is nog niet daartoe te bewegen.) Is dàt nu zoo vreemd? Me dunkt, dat is me wel eens meer overkomen.
Nu dan zijn we er beiden geweest
(algemeene hilariteit.)
Maar waarom doet jullie zoo vreemd?
Dat zal ik u nu eens uitleggen; U weet niet wat er aan de hand is. Mr. Hulstman, u maakt daar onbewust een gekheid van en u zegt daar net tegen mij: ‘nu, dan zijn we beiden te Parijs geweest’, maar laat ik u eens vertellen, welke praatjes hier rondgaan.
(H. kijkt benauwend)
Men, verbeeldt u, dat vuile men,
(hij maakt een afkeurende beweging) vertelt niets meer of minder, dan dat wij samen er van door zijn gegaan naar Parijs en wèl in ‘wagon-lit’... Men heeft ons er zelfs in zien stappen... Hoe vindt u zoo iets? (Hulstman lacht vreeselijk, tot stikkens toe).
Maar Mr. H. waarom lacht u zoo?
(is opgestaan, lacht vreeselijk).
Ik stik haast, ik kan er niets aan doen, ik zal alles uitleggen...
(lacht vreeselijk, de anderen lachen van den weêromstuit, maar begrijpen er niets van).
Nu begrijp ik de verwarring...
Hoe zoo dan? We moeten op denzelfden avond vertrokken zijn, want men heeft ons beiden gezien...
Ja, ik zal 't uitleggen, maar hoe afschuwelijk ik de praatjes vind, ik kan 't toch niet uithouden van 't lachen. Ik dacht de geheele historie geheim te houden, maar moet nu alles bekend maken om men geen satisfactie te geven van zijn praatjes en u, wier naam zij door het slijk hebben gesleurd, voor onschuldig te verklaren.
De actrice, met wie ik een paar aangename uren heb doorgebracht, lijkt nl. zeer veel op u, Mevr. v.d. Kolk, zoodat ik me heel goed kan voorstellen, dat men haar voor u heeft gehouden. Ik ben met haar ook in een wagon-lit gestapt, dat is alles waar...
(hij lacht steeds en de heeren hebben plezier over het geval). 't Spijt me verschrikkelijk, dat men nu alles weer verkeerd heeft rondverteld, u bent er nu de dupe van geweest, dat vuile men!! Laten ze toch eerst alles goed onderzoeken, vóórdat ze iets rond vertellen, wat duivel nog toe... Niettegenstaande alles moest ik natuurlijk lachen, want ik dacht alles geheim te houden...
Och, 't kon mij niets schelen, maar als u hier toch niet waart geweest om mijn onschuld te bewijzen, dan had niemand mij geloofd, wed ik, vooral mevrouw Bijl niet, niet waar? Wat zal mijn man wel zeggen, als ik hem vertel, hoe men weer bezig is geweest met zijn gif uit te strooien! U ziet, Mr. Hulstman, u moogt een volgenden keer, als u weer eens zoo'n geschiedenis uithaalt, wel te rade gaan met de aangezichten van uwe vrouwelijke kennissen, anders kon een ander er weer eens de dupe van worden.
Ja, dat schijnt. Maar had men 't maar eerst aan mij gevraagd, dan was het niet zoovèr gekomen.
Nu ja, degene, wien 't aangaat, hoort meestal nooit de praatjes. Nu mankeert er nog maar aan, dat het andere praatje ook niet waar is!
Och, dat is over freule Beaumont, die men zegt, met haar koetsier op den loop is, daar is natuurlijk ook niets van aan. Dat zal wel uitkomen, wacht maar.
(Freule Beaumont komt binnen, begroeting heeft plaats).
| |
| |
En hoe gaat 't u, fr. Beaumont?
O, dank u, mevrouw L., op 't oogenblik goed, ik ben gelukkig weer beter, maar ik heb influenza gehad in een hevige graad, zoo zelfs, dat de dokter dacht, dat ik er niet meer boven op zou komen.
Maar wat een weer hebben we dan ook, je moet er wel ziek van worden.
Wij waren gelukkig toen aan de Riviera, dat was een beter klimaat, ofschoon nu niet bepaald zoo warm, als u wel zoudt denken.
Hè, u zult wel genoten hebben dan en u mevr. Bijl, hebt u nog een reisje gemaakt?
Neen, ik ben oòk ziek geweest, wij kunnen elkaar dus wel de hand reiken.
Ik ben ook uit de stad geweest, nl. een paar dagen naar Parijs (de anderen beginnen te lachen).
En zeker weer een massa hoofden op hol gebracht te Parijs! Ik kan er mij zóó indenken, met die aardige, elegante parisiennes, maar ze zijn ook om te stelen.
Och, de Hollandsche dames zijn niet minder aardig! (hij lacht en kijkt de anderen veelbeteekenend aan).
Wel, dat zal ik u vertellen. Verbeeldt u toch, u moet weten, dat ik ook voor 3 dagen naar Parijs ben geweest omdat mijn zuster ernstig ziek was, en nu schijnen Mr Hulstman en ik op denzelfden avond vertrokken te zijn. Hij stapte met een dame (een actrice denk ik, ik weet 't niet, hij liet er zich niet over uit) in een wagon lit en aangezien die dame vreeselijk op mij moet hebben geleken, vertelde men niets meer of minder, dan dat ik met Mr H. naar Parijs ben geweest en wagon-lit. Hoe vindt u 't? Ze vertellen 't mij daarnet, dat die praatjes de ronde doen! Gelukkig Mr. H. 't kan verklaren!
Och, maar men is altijd zoo, altijd geneigd om dingen rond te strooien, die niet waar zijn! Ik zou er om lachen, als ik u was!
En ik kon 't ook niet helpen, juist iemand gekozen te hebben, ‘pour passer le temps,’ die zoo sprekend op mevr. v.d. K. lijkt; ik zal een volgenden keer er rekening mede houden (allen lachen).
Ik ben deze week ook een paar dagen uit de stad geweest (het gezelschap is popelende te hooren, wat er nu komt) maar in 't geheel niet voor m'n plezier. Verbeeldt u een gek geval, ik ben er nog heelemaal onder den indruk van en heb nooit van zoo iets gehoord. Wij hebben een koetsier (het gezelschap kijkt elkaar aan) die nog al lang bij ons in dienst is. De man werd op een dag plotseling blind, vindt u 't niet vreeselijk? Wat de oorzaak daarvan was, dat weet niemand. Hij kon niets meer zien en dokter raadde ons aan hem dadelijk naar het ooglijdersgesticht in Utrecht te brengen. Papa en mama zijn te oud daarvoor en ik heb zooveel gereisd, zoodat ik de aangewezen persoon was om hem te begeleiden. De man was zoo down, dat weet u niet en hij was me zoo dankbaar, ik zei hem aan 't station! ‘geef me nu maar een arm’, hij dorst 't eerst niet, maar 't was toch zoo 't beste en ik maakte nog in me zelf de opmerking: ‘zie zoo, nu zal men wel zeggen, dat ik geëngageerd ben!’
Wat vreeselijk voor den armen man en is hij getrouwd?
Ja zeker en hij heeft kinderen ook; het geheele huisgezin is zoo bedroefd, dat kunt u denken!
Dat is dus voor u geen prettig uitgangetje geweest!
Neen, natuurlijk niet. Ik ben twee dagen daar in Utrecht geweest om den uitslag te hooren van den professor en alles voor den man te regelen. Misschien kan alles nog in orde komen, maar dat hooren we pas over een poosje.
Wat een vreemd geval, om zoo plotseling zonder eenige aanleiding blind te worden!
Ja, ik heb 't tenminste nog nooit gehoord. M. hadt ons daar moeten zien loopen, gearmd! 't Verwondert me bepaald, dat u allen nog niet gehoord hebt, dat ik geëngageerd moest zijn!
Weest u maar gerust, freule Beaumont, tegelijk met de praatjes van mevr. v.d. Kolk en Hulstman, heeft men verteld, dat u met uwen koetsier op den loop waart gegaan!
Als ik 't niet dacht! Natuurlijk zoo gaat 't altijd! Maar ik trek me er geen zier van aan! Laten ze toch eerst goed onderzoeken, wat er van aan is van de zaak, maar neen, dat doen ze nooit!
Mijn man zal er wel hartelijk om lachen!
(Komt binnen een nichtje van de fam. Lange. Juffr. Schillemans, jong meisje, aardig ziet ze er uit, elegant, doch heel eenvoudig gekleed, vroolijk.)
Dag oom, dag tante
(groet allen, allen be-
| |
| |
kenden.) (Hulstman groet haar erg vrindelijk.) Ik kom wat later, u weet tante, ik kan niet eerder van kantoor, hoe gaat 't u allen?
O, uitstekend, kind, we hebben je in lang niet gezien door dat verhuizen; bevallen de kamers je en de menschen en is het pension goed?
O, ja tante, ik heb 't uitstekend getroffen met alles, de menschen zijn zoo lief voor me, ik kan niet kikken of ik heb 't.
Wie zou er nu voor u niet lief zijn?
Nu als u me beter kent, zou die liefheid u misschien niet meevallen....
U mag zoo'n pension dan wel apprecieeren....
O, dat doe ik dan ook; trouwens ik heb 't altijd goed getroffen, in den Haag ook daar heb ik steeds bij dezelfde menschen gewoond en toen ik wegging, huilde ik tranen met tuiten. Hebt u veel visite gehad, tante?
O ja, zooals je ziet, ze zijn hier allen vertegenwoordigd.
O, tante, ik heb Vrijdag zoo'n gezelligen dag gehad....
Dan weet ik al, wat er gebeurd is; u raadt nooit, wat er van u verteld is geworden!
- Nòg meer praatjes? Komaan dat gaat goed!....
En wat dan? Vertelt u maar gerust.
Men heeft u in de groote zaal in Krasnapolsky zien zitten dineeren met een heer, u hadt een hoed op met rose rozen, die u allerliefst moet hebben gestaan en het gesprek moet al heel geanimeerd zijn geweest....
Zeker, dat is waar, dat heeft men goed gezien.
Neen maar, wat doen die meisjes tegenwoordig toch vrij! Dat hadden wij vroeger niet moeten probeeren!
Maar kind, heb je dat heusch gedaan?
Och, daar is natuurlijk een reden voor geweest....
Mag ik 't nu eens vertellen? Dan moet u me niet in de rede vallen. Willem uit den Haag, u weet wel tante, kwam een dag over om mij over het vertalen van een boek te spreken en toen ik hem vertelde, dat ze bij mij aan 't schoonmaken waren en 't dus erg ongezellig uitzag, stelde hij voor om samen in Kras te dineeren, wat ik natuurlijk direct aannam, dat kunt u denken! We hebben toch zoo intens leuk daar gezeten en lekker gegeten en die Bourgogne was toch zoo heerlijk, dat ik bepaald genoten heb; dat was nog eens een goede afleiding in den alledaagschen sleur!....
Maar kindlief, zoo iets kan je hier in A'dam niet doen... beloof me nu, dat je dat niet meer doen zult!
Maar tante lief, wat is daar nu aan en nog wel met een neef, die getrouwd is en kinderen heeft!!
Maar dat kunnen de menschen aan zijn neus niet zien!
Mijn kennissen weten wel wie ik ben en wat de anderen van me zeggen, dat kan me totaal niet schelen.
Maar Juffr. S. dat moest u wel kunnen schelen, iemands reputatie is zoo gauw naar de maan!
Vooral als men verkeerd kijkt en verkeerd ziet en de dingen niet onderzoekt.
Dan zou ik ook nooit met mijn broer ergens kunnen eten, want degenen die hem niet kennen, denken dan ook dat 't een vreemde is! En dan notabene in die groote zaal, waar iedereen je ziet. Een volgenden keer zouden we dan in een ‘cabinet particulier’ kûnnen gaan, als het in de groote zaal niet mag, niet waar?
Mag ik dan de plaats van den neef vervullen?
Ja Tante, mag Mr. Hulstman wel?
Je weet, dat ik 't goed met je meen, kind, heusch doe 't niet meer!
En ik vond 't toch zoo vreeselijk aardig, ik weet 't niet of ik 't u wel beloven kan! Maar als er nu nog een dame bijzit, mag 't dan wel?
Nu dan vragen we een vriendinnetje er bij en die wordt eensklaps zie k
(S. lacht).
Mijnh. H. weest u nu voorzichtig, eerst met Mevr. v.d. K. en nu met mijn nichtje...
O, hecht u nu waarempel aan men? U, die zelf aldoor zegt, dat de praatjes dikwijls rondgestrooid worden, zonder dat er iets van waar is, kom Mevrouw, laten we nu allen zooals we hier zitten, een verbond sluiten tegen dat spook men, willen we? Ik geloof dat het een goed werk zou wezen, dat we daarmede doen!
Als we geen kwaad doen volgens ons geweten, dan storen we ons niet aan men.
Maar dat geweten kan zoo ruim zijn soms.
| |
| |
En alle gewetens denken niet hetzelfde...
Ik sluit me aan bij Heer H. en Juffr. Schillemans.
Sluit u u maar niet te dicht bij hem aan, anders komt men uit zijn schuilhoek.
Daar ben ik niet meer bang voor en mijn man sluit zich zeker ook bij dit verbond...
Wij zullen het in Kras inwijden.
Scherm valt.
C. SCHLIMMER - ARNTZENIUS.
|
|