Gedachtenwisselingen.
I. Degelijkheid.
Voor Caprice.
Wat is degelijkheid?
De meeste ingezonden stukken aan Uw adres hebben U duchtig er van langs gegeven, dat gij de beteekenis van dat woord hebt misbruikt, dat gij degelijkheid vernedert tot bekrompenheid. -
En zij hebben m.i. daarin gelijk. Degelijkheid is een deugd. Bekrompenheid is een ondeugd. -
Mij trof die begripsverwarring Uwerzijds vooral in Uw aanhaling uit het bekende tooneelspel van mevrouw Simons-Mees: De Veroveraar, waarin gij Fré (van wien de zetter in de ingez: stukken geliefde te maken Tré) zooveel hooger stelt dan Wim. -
Ik schreef indertijd in mijn beoordeeling van de Première in Amsterdam o.a. het volgende in de Telegraaf:
‘Deze “veroveraar”, die een geschiedenisje heeft met 'n actrice in Parijs, en die een hysterische, nuttige juffrouw voor den mal houdt, en zich verder alleen onledig houdt met tea-gowns en parfums en afternoon-teas, hij is niet de man zooals de idee van het stuk hem bedoelt. Hij is een zwakkeling, een gedegenereerde, de daad die hem onderscheidt van den vervelend-onbeduidenden-soliden broer, ontbreekt.’
Welnu, evenzeer als ik den verwijfden, bedriegelijken, afternoon-tea-houdenden Fré een mislukt type ‘veroveraar’ noem, evenzeer vind ik Wim een mislukt degelijkheidstype. Wim is saai, kinderachtig, vervelend, onnoozel zelfs nu en dan in zijn gesprekken. Van een ernstig degelijk man in den goeden zin des woords, heeft hij niets.
Maar - aan wie de schuld Uwer begripsverwarring in dezen.
Niet aan U - maar aan het publiek. -
Want degelijkheid behoort tot die woorden, die bijna nooit gebruikt worden in den juisten, den waarachtigen zin, die zoo voortdurend dienen tot dekmantel voor al wat vervelend is en saai en bekrompen, dat gij het waarlijk niet helpen kunt, wanneer gij ook er die gewone mindergunstige beteekenis aan hecht.
‘Degelijke’ menschen - ik geef het U volkomen toe - zijn in den eenmaal aangenomen zin van het woord dikwijls onuitstaanbaar vervelend en eenzijdig en bevooroordeeld. -
Maar het is juist om tegen die verkeerde beteekenis, waarin het woord wordt gebruikt, te protesteeren, dat ik de algemeene aandacht vestigde op Uw artikeltje. -
Want - ik stel er prijs op het te verklaren - ik ken degelijke menschen, degelijke mannen, die niets gemeen hebben met het stom-saaie Wim-type uit ‘De Veroveraar’, die, te midden van een werkzaam nobel leven, den tijd en den lust vinden tot scherts en genoegen, tot reizen en zich ontwikkelen, tot een zich ernstig wijden aan de belangen van hun gezin en hun omgeving, zoowel als aan die van het algemeen, en die nogthans niet zijn ontaard in vervelende, bekrompen, in den dagelijkschen sleur voortseulende botterikken. -
Dat is degelijkheid in den goeden waarachtigen zin. -
Wat gij schildert is die specifiek hollandsche eigenschap van achterlijkheid, bekrompenheid, eenzijdigheid, zelfaanbidding van eigen fouten, die zich opsiert men den schijn-naam degelijkheid, maar het geenzins is. -
Dat gij daartegen protesteert, juich ik-voor-mij van ganscher harte toe. - Ik ken geen volk dat zoo taai vasthoudt aan eenmaal aangenomen opvattingen - hoe achterlijk en dom dat ook is, - dat zoo zichzelf angstvallig verre houdt van wat ‘nieuwerwetsch’ is, als het hollandsche. - Die taaiheid noemt de durchschnitts-hollander dan ‘degelijk’, en ik ben het met U eens dat dit soort degelijkheid tot zijn meest onaangename en meest onverdedigbare eigenschappen behoort. -
REDACTRICE.