De Hollandsche Lelie. Jaargang 20(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Najaar. Wild waaide de wind en zong in 't woud Van sterven.... en van vergaan.... De nijdige, spijtige, snerpende wind Speelde - met dorre blaân. Kil-koud en somber, grimmig-droef Stonden de boomen daar. Ze zwaaiden en zwiepten hun takken en kruin Met woest en dreigend gebaar - ................. ................. Natuur ligt te worstlen, verliezend haar tooi,.... Te worstlen - tot ze verstijft.... Het najaar ontnam haar den zomerdos Waar niets haar van overblijft.... Ach, zijn er geen levens, tot wien het lot Zijn guren herfstwind zendt, Die wegrukt, àl wat de zomer schonk En dorheid brengt, ongekend?.... Maar ach, er zijn zelfs levens óók, Onder 't wreede lot gebukt, Dat, vóór nog hun lente tot zomer werd, Hun 't liefste van 't harte rukt. Tot hen kwam 's levens herfst alreeds In Lente's bloemenhof.... ................. Voor hèn geen zon, die alles omglanst.... ....Hun oog ziet de wereld dof. ADÉ. Vorige Volgende