opgedischt, laten wijsmaken door recensieën en critieken van ‘de jongste generatie’, dat zulke onzin nu eigenlijk heel mooi, heel diepzinnig is, en dat het van heel bijzondere gaven getuigt zoo'n boek van wartaal samen te kunnen flansen. Uit dàt oogpunt is het noodig tegen zulke met alle verstand en smaak den spot drijvende wanbegrippen te protesteeren, door aan te toonen dat menschen, die de taal verbroddelen en aaneenrijgen tot een duister mengelmoes, zich te vergeefs inbeelden dáàrdoor kunstgewrochten te scheppen, maar integendeel slechts misgeboorten leveren. Wie waarlijk iets te zeggen heeft, iets dat de moeite van het lezen waard is, die kieze een sierlijken vorm voor die gegedachten, een vorm die als het fraai omhulsel is van een kernachtigen inhoud. Maar de tegenwoordige liefhebberij, van woorden opeenstapelen en aan elkaar lijmen, al maar door, zonder slot of zin, totdat het voor den lezer een ondoenlijke bezigheid wordt in dien doolhof zijn weg te zoeken, het is een liefhebberij van verdwaasden en onnoozelen, die met kunst niets gemeen heeft, en er een bespotting van is. 't Is de flauwe aanstellerij van menschen die niets kunnen, en meenen dat ze nu iets heel bijzonders schijnen, en zich daardoor gunstig onderscheiden van die overigen, voor wien de taal een schoon hulp-middel is, dat zij dienstbaar maken om hun gedachten helder en in vloeiende volzinnen uit een te zetten. Maar zie, dáár zit het 'm juist. De hoofdzaak is dat men gedachten en ideeën heeft. Dan kneedt men dáárnaar de woorden die men behoeft om ze uit te drukken. Bij de auteurs in het genre van E.S. is het geval omgekeerd. Ze hebben absoluut niets bijzonders te zeggen, niets individueels gevoeld of doorgemaakt. Zij zijn welbeschouwd van top tot teen namaak; menschjes die zich in 't hoofd gesteld hebben kunstenaars te wezen door schrijven; maar die de oorspronkelijkheid
missen welke echte kunstenaars kenmerkt en hen schept. Daarom kiezen zij zich modellen uit de beroemdheden van hun tijd, een Frederik van Eeden, een Henriëtte van der Schalk b.v., en ze trachten het dezen na te doen met een vloed van duisteren onzin en wartaal en gedwongen zinnetjes. Maar ze vergeten daarbij één ding. Menschen als van Eeden en Henriëtte van der Schalk hebben wat in zich, hebben gedachten. Bij hen loont het zich dus, als men, na studie en inspanning, in het wezen van hun werk is doorgedrongen. De sonnetten b.v. van de laatst genoemde moet men dikwijls tot drie-vier-maal toe hardop lezen, om ze te kunnen begrijpen, door hun eigenaardigen, hoekigen, en volstrekt niet fraaien bouw. Maar als men dáárdoor heen is, dan geniet men ook dikwijls van een wijsgeerigen, van een diepe levensopvatting getuigenden, schoon-gevoelden inhoud! Men is moe van de inspanning, en men heeft recht zich af te vragen, waartoe dat geaffecteerde van stijl, dat houterige en stooterige, dat in strijd is met de wàre taalschoonheid, nu eigenlijk dienen moet!? Want wàre taalschoonheid is eenvoud in 't zeggen. Maar tòch, men heeft zijn tijd althans niet verloren; door den onooglijken schil heen heeft men althans een kern gevonden.
Maar de namaak-menschjes van dezelfde manier van zeggen, de heele schrijvers-bent à la Gorter, Kloos, Verweij, die we tegenwoordig in onze tijdschriften verspreid vinden, in de oudere zoowel als de nieuwere, sinds ook de oude Gids nederig de vlag heeft gestreken, wat doet die geheele bent anders, dan een verzameling van onzinnige duisterheden, van belachelijke wartaal, van zoogenaamd nieuwe woorden en nieuwe spellingen in het vuur brengen, om ons te komen vertellen welbeschouwd niets!
Waarheden als koeien geven ze ons in al dien omhaal te slikken, die we allen wel weten, en wel altijd zullen hebben geweten, en die het waarlijk aangenamer en minder tijdroovend is te lezen in een voor ieder verstaanbare taal, dan in quasi kunstige zinswendingen en reusachtige woordengebouwen.
Terwijl ik dit schrijf valt mijn oog toevallig op de ‘Gedichte’ van Heine, die, onder de boeken welke ik graag altijd bij me heb, op mijn bureau staan. Wie, die het hèm nadoet in dien ongemeenen eenvoud van zeggen, die juist daardoor zoo innig aangrijpt en ontroert en U nooit meer loslaat; en die het bewijs is daardoor van echte, onnavolgbare kunst! Want, nietwaar, daar zijn van die versjes in zijn ‘Gedichte’, zoo kort, zoo schijnbaar gemakkelijk gezegd, dat het oppervlakkig schijnt, alsof iedereen dat wel zoo zou kunnen samenrijmen!
Maar tracht het hèm eens na te doen! En zie wat dáár van komt! In plaats van den stillen echten weemoed van een Heine, belachelijke, onleesbare sentimentaliteit, kinderachtig gejeuzel en gejammer! Daarentegen, die zoogenaamd verheven en duistere taal te imiteeren, die tegenwoordig mode is voor proza en poëzie, och dáártoe behort