| |
Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
I. Geachte Caprice!
Het komt me voor, dat wat u in uw schrijven degelijkheid noemt, met den naam van onbekrompenheid moet betiteld worden. Immers, men kan toch zeer degelijk zijn, al gevoelt men neiging en bezit men den moed om eens te doen, wat men wil, zonder zich aan conventie te storen. In mijn oog is iemand degelijk als hij z'n leven niet in beuzelingen verslijt, maar zich er een gewetensvraag van maakt of hij iets nuttigs en goeds doet en of z'n ja jà, z'n neen néén zij; kortom 'n mensch uit één stuk, waarvan men weet, wat men er aan heeft.
Wie zich aan conventie, z.g. fatsoensvoorschriften en aloude gebruiken stoort, en meent strikt daarnaar te moeten leven, is volgens mijn bescheiden meening door en door kleingeestig, waarbij degelijkheid vaak is buitengesloten. Ik ken tal van dames, die nimmer de voorgeschreven regelen van conventie en fatsoen te buiten gingen en toch de ondegelijkheid zelf zijn, daarentegen ken ik enkelen, die na zich ontworsteld te hebben aan de on-dits, haar eigen weg gaan en doen wat ze verkiezen, maar.... dat zijn juist vrouwen, die wat beteekenen, zich rekenschap geven van het leven en het op waardige wijze besteden, zoodat haar eene eerste plaats toekomt in de rij van hen, die bijdragen tot het welzijn van anderen, zoo in maatschappelijken als zedelijken zin.
VERA.
| |
II. Caprice!
M.i. is ‘Degelijkheid’ (in den waren zin van het woord) in uw schrijven, totaal misplaatst. Wat U ‘Degelijkheid’ aanwrijft, berust op enkele eigenschappen in temperament, karakter en volksaard. Toch is Degelijkheid in alle natiën, hoe overigens ook verschillend, waar te nemen. Is het de schuld van Caprice dat ze misschien in dat opzicht wat luchtig Fransch is aangelegd, integendeel oppervlakkigheid en wispelturigheid haar niet vreemd zijn? Begrijpt Caprice niet, dat anders denkende op hun beurt haar beschouwing criant vinden?, en haar te goeder trouw misschien gaarne wat werkelijke degelijkheid toewenschen?
MINI.
| |
III.
Met weinig sympathie las ik het ingezonden stukje van Caprice tegen degelijkheid. Ik verzoek echter met nadruk, dit niet aan mijn degelijkheid toe te schrijven, want allerminst matig ik mij aan, aanspraak op die eigenschap te maken.
Maar is het Caprice nooit opgevallen, dat men na een amusanten avond in een circus variété bijv. met een onvoldaan gevoel ter ruste gaat, hoewel men den ganschen avond heeft zitten schaterlachen?
Daarentegen welk een gelukkig gevoel doorstroomt ons bij een ongestoord samenzijn met een vriend of vriendin, die openhartig en ernstig met ons spreekt, onze meening vernemen wil, waar kortom in die ernstige aanraking van ziel met ziel een vreugde en een warmte is, die gewoon niet met al dat amusante, waar Caprice van spreekt, te vergelijken is.
Wil men dit nu degelijkheid noemen - goed, ik zal om dit woord volstrekt niet ‘kriebelig’ worden, waar het eenvoudig een afleiding is van het woord deugd, (of heeft Caprice aan dit begrip misschìen ook reeds den oorlog verklaard?)
Evenwel zal ik de menschen niet ondegelijk noemen, die fransche boeken lezen, genoemd Circus bezoeken enz. Ik zou mijzelf daar dan ook onder moeten scharen en op den naam van ondegelijk te zijn, wil ik toch ook geen aanspraak maken.
Het meisje, waar C. van spreekt, dat slechts 14 dagen vacantie in een jaar heeft, is niet te benijden. Maar ik heb veel respect voor de familieleden, die er tegenopkomen, dat het meisje eens ondegelijk gaat worden, die twee weken.
Die betrekkingen zijn verplicht voor haar te waken en te zorgen. Wie weet wat zij gaat beginnen. En mij dunkt, na een jaar kantoorleven, is een ongestoord zich bewegen in de heerlijke natuur al een groot contrast, met het leven, dat zij gewoon is.
Dat Alice haar engagement verbreekt, omdat zij liefde gevoelt voor Fré, is een verschijnsel, dat men telkens kan waarnemen. Ik geloof echter niet, dat dit dan gebeurt om de ondegelijkheid van dezen of dien, maar eenvoudig door die onverklaarbare aantrekkingskracht, die de oorzaak is, dat zoovele verbintenissen gesloten worden, die in het oog van andere menschen,
| |
| |
die een nuchteren en practischen blik op het leven hebben, onverstandig genoemd worden.
Een jongen verder, die zich bezorgd maakt, dat zijn tantes om zijn laat thuis komen ongerust zullen worden, is mij veel sympathieker, dan een, die onbezorgd voortdolt en zich niet om het wel of wee van anderen bekommert.
Caprice wil zich laten gaan nu en dan.
Ik zal niemand hard vallen, die dit in meer of mindere mate ooit gedaan heeft.
Maar later gevoelt men er altijd spijt van. De herinnering eraan is alles behalve aangenaam, al is het maar het besef, op een stokpaardje doorgedraafd te hebben.
Het zich laten gaan in vreugde, in lusten, in leed en droefheid, het is alles te vergeven in den zwakken mensch, maar bij den ‘deugdelijke’ zullen deze struikelingen een spoorslag zijn, meer en meer meester over zichzelf te worden.
Wat Caprice verder zegt, over het gordijn nu hoog dan weer laag, van geimproviseerde tochtjes, van een hors d' oeuvre en een niet zoo erg degelijke japon, ben ik volkomen met haar eens. Het verheugt me, ook deze dingen niet te moeten bestrijden.
Zij zal mij echter toegeven, dat dit ondergeschikte zaken zijn en grootendeels afhangen van smaak en een min of meer praktischen aard.
Vooral voor geimproviseerde tochtjes heb ik veel smaak en houd er van mij ongedwongen te bewegen, maar deze neiging is toch niet synoniem met ondegelijkheid?
Wat mij afschrikt in degelijkheid is datgene, wat zich als zoodanig aanmeldt. Het zou mij niet verwonderen, als Caprice opvoeders heeft gehad, die steeds dit woord in den mond hadden, inplaats haar de onderscheiden dingen in het leven te doen kennen en vinden.
Want de verzekering van Caprice, dat zij ernstig is, verhindert mij te veronderstellen, hier met iemand te doen te hebben, die men oppervlakkig zou moeten noemen.
HENCA.
| |
IV. Caprice,
Door de antwoorden op degelijkheid werd ik weer herinnerd aan mijn voornemen om den wanklank weêr te geven, veroorzaakt door 't lezen over dit onderwerp door Caprice. Al reeds vroeger had ik een soort van verbazing gevoeld toen in een der vorige Lelies aan ‘degelijkheid’ niet de, volgens mij, verschuldigde eerbied werd gegeven.
Voor mij sluit het woord ‘degelijkheid’ - karakter - in, en waar ‘karakter’ is, is ‘beteekenis’, dus waar ‘oppervlakkigheid’ is, ‘òndegelijkheid’ en vind ik ‘degelijke’ menschen, menschen van ‘beteekenis!’
Maar mijn zoo zeer geliefde degelijkheid, vond ik niet terug in Uw preciesheid van gordijnen en die zuurkool met spek, die ik vrijwel alleen voor sterke magen vind, en nog 't meest voor mannenmagen; nòch in Uw ‘degelijke stof’, die voor dames met ruime beurs meer van overdreven zuinigheid getuigt. -
Neen, mijn degelijkheid is, dat elk mensch zijn plicht weet en er naar streeft; zijn plicht tegenover omgeving en omstandigheden waarin de natuur hem plaatste, dus dat het niet is: ‘zooals ik wil’, maar ‘zooals ik moet,’ en bij dezen tref ik als regel een goed humeur en de noodige gezelligheid aan; terwijl mijn ‘òndegelijke’ menschen, voor degenen waar ze ‘aanvast’ zitten, (eigen omgeving) juist, hun anders zoo eigen gezelligen, luchthartigen schertsenden toon geheel missen en 't dan meer op brommen en grommen gaat lijken, hun wàre natuur eigen; óok alweer trouwens voortspruitende uit ‘òndegelijkheid’.
Voor mij dan ook, glijdt die ‘tintelende geest, die gezellige luchthartigheid vrijwel langs me heen, als ik diezelfde menschen eenmaal als ‘òndegelijk’ ken; 't is toch uit, als je met hen te doen krijgt, waar je 't natuurlijk heen brengt als iemand je aantrekt. Veel beter bijtijds bij dergelijken die aantrekkingskracht wat te gaan beredeneeren, dan wordt 't vanzelf getemperd.
Maar, ‘degelijken’, noem ik niet, ‘zwaar op den hand’. Welk waarachtig degelijk mensch loopt er mee te koop?, dat doen alleen tobbers.
De degelijkheid, neen, het gemis aan degelijkheid van de Franschen, schrikt mij juist af, en gevoel ik dus nooit behoefte hen nader te leeren kennen, en om de kennismaking ben ik niets verlegen ook, nu de Nooren, Engelschen, ook de Amerikanen me nooit vervelen.
Ik voor mij ben de leeftijd van ‘geïmproviseerde tochtjes’ ideaal te vinden te boven en vind nu ook, dat al dergelijke aardigheden de jeugd en oppervlakkige menschen eigen is.
Dat ‘precieze gordijn’ deed mij weer opnieuw de regel en orde in vele huishoudens waardeeren, waar dan ook vaak 't meest gelegenheid is voor gezelligen kout en veel onschuldig, vaak ook interessant vermaak. 't Geeft mij iets rustigs wanneer ik in kringen kom, waar alles goed is overdacht en overlegd en alles dus zijn juiste, handigste plaats heeft; maar, wanneer U huismoeders bedoelt, die tegen alles in aan vaste plaatsjes en gewoonten houden, dan gaat men zich door deze bekrompenheid en stijfhoofdigheid, bedrukt en beklemd gevoelen, en zou ik meer dan ooit terugverlangen naar die Engelsche huishoudens, waar de huizen zomers een geheel ander aanzien krijgen en de vóór- en najaarsuithaal niet alleen is om den boel schoon te maken, (waar trouwens als alles geregeld onderhouden werd niet zooveel tijd aan besteed behoefde te worden), maar ook om met het schoonmaken der haardsteden en 't opruimen van toebehooren, de zware gordijnen voor lichte dunne te doen vervangen; de buitendeur van een gordijn, de noodige potten en vazen te voorschijn te halen, kortom het interieur in een vroolijk gemakkelijk zomerhuis te doen herscheppen.
Dit is ook een staaltje van mijn genre ‘degelijkheid’, het leven en laten leven, wat toch alleen kan wanneer men weet wàt men doet en waar toch veel deugd door wordt aangekweekt, terwijl die luchthartigheid me doet denken aan, ‘zachte heelmeesters,.... wonden’ = (gebreken). Ook in ‘Sur la Branche’, dat zoo geliefde boek, kwam het fransche karakter er weer uit. Mij ook sleepte het boek mee, en genoot ik van de heerlijke manier van weergeven en fijnen trant van schrijven, maar wàar was het nu noodig
| |
| |
voor om tot onderwerp weer zoo'n draken toestand te nemen; wàarom moest die lieve, rechtschapen dame nu ook weer bedrogen worden, en dat terwijl ze elkaar oprecht liefhadden? - Zoo gezocht mogelijk. - Waarom? omdat de schrijfster een fransche dame was, en die hebben behoefte aan die sensatie dingen. Een Engelsche dame, met dezelfde gaven toegerust, zou, geloof ik, met eenvoudiger onderwerp een even groot succes kunnen halen.
Uw Tré beteekent bij mij ook niet zooveel.
Uitgelaten worden vind ik verrukkelijk in kinderen, en meestal is dit bij aardige kinderen, maar bij mij moeten ze niet zoolang kind blijven als die Tré en zóólang blijven denken, dat het leven zóó vol geluk is, dat je er nog eens ‘kopje onder’ in kunt gaan. -
Die Tré doet mij even denken aan sommige artiesten, die op één avond zich zoo ‘uit’ leven, dat ze dagen daarna totaal ‘op’, verslapt en humeurig zijn.
Als ik zulke Tré's ontmoet, ben ik altijd bang, dat zìj op ouderen leeftijd vaak teleurgesteld en vervelend zijn, terwijl die Wim's dan meer tot hun recht komen, méér gewaardeerd worden, omdat er heusch zooveel degelijke menschen niet eens zijn! (Natuurlijk spreek ik niet van ‘Wim's’ die doen ‘alsof’, en alleen bij ouderen, die gevoelig voor vleitaal, voor lief en degelijk worden bekeken).
Ik vind ‘degelijk’ mooi, goed en braaf, degelijk = vol werkelijk plichtbesef, òok tegen den naasten èn, wanneer 't lot je samen heeft gevoegd met vader, moeder, tantes of liefhebbende voogden met hun vooroordeeltjes en schuwe oogjes, wanneer je dan streelt om je niet te ergeren, om 't te leeren dragen zonder dat 't je vroolijkheid schaadt, en om 't hun vooral niet te laten voelen, - dan vòel ik de ‘ware’ degelijkheid, want er over spreken, hun strijd vertellen, doen zij niet!
X.
| |
V. Degelijkheid.
Geachte Caprice,
Uw stukje beschouw ik als een welkome gelegenheid tot het voeren van een discussie, tusschen lezers en lezeressen, om de ware beteekenis te leeren kennen van het woord ‘degelijkheid’, dat o zoo dikwijls ten onrechte als iets kwaads en iets vervelends wordt beschouwd! Ik heb lang geaarzeld eer ik tot dit schrijven besloot, heel eenvoudig omdat ik me niet knap genoeg gevoel, om helder uiteen te zetten wat mijn meening hierover is. Mij dunkt, 't onderwerp is belangrijk genoeg voor een min of meer ‘degelijke’ behandeling, waarover ik dus niet zoo vluchtig heen kan gaan! Dat ik me nu tòch maar aan deze discussie waag, komt, doordat ik hoop dat anderen in ingez. stukken zullen aanvullen wat ik vergeten, en verbeteren wat ik onjuist gezegd mocht hebben.
Voor dat ik U nu aanval of toejuich, moet ik U zeggen dat ik 2 beteekenissen ken van 't woord ‘degelijk’, en dat ik daarom niet kan zeggen of me dat ‘zoet’ in de ooren klinkt, vóór ik weet in welke beteekenis U het meent!
Mag ik dan nu op ‘degelijke’ manier (maar daarom toch, naar ik van harte hoop, niet ‘criant vervelend’, Caprice,) uit Uw eigen stukje Uw meening trachten te halen?
1o. De klank van 't woord maakt U kriebelig.
2o. 't Komt waarschijnlijk door den invloed van zware, donkere, mistige atmosfeer, en het sombere waas dat ons omringt. Dus: droefgeestig.
3o. Criant vervelend.
4o. Niet zooals de Franschman, die ‘altijd luchtig, altijd vroolijk, altijd tintelende van geest, heelemaal niet degelijk doende en zoo amusant’ is. Niet zooals hij inpalmend en luchthartig.
5o. Eeuwig goed en braaf. (Schijn van huichelarij?)
6) Het tegenovergestelde van ‘anders dan anders’. Dus: altijd dezelfde sleur, nietwaar?
7o. Degelijkheid vindt 't een kwaad, zich te laten gaan en eens de ingeving van het hart te volgen. Dus: altijd ingetogen en stijf.
8o. Niet doen waar men trek in heeft, ter wille van alle mogelijke conventioneele redenen, van ‘dit past niet’ en dat is ‘slecht voor je naam’, enz. (terwijl 't toch geen kwaad is, niet?)
9o. Nauwgezet tot in het overdrevene toe.
Hierbij zou ik nog kunnen voegen, dat een mensch met al deze eigenschappen, in een huis woont waar alle gordijnen altijd precies op dezelfde hoogte moeten hangen, dat hij heel lang te voren afspreekt voor tochtjes die hij zal doen (en een heele lijst daarbij, nietwaar? waarop alle uren o.a. nauwkeurig vermeld staan: b.v. om 6 uur 2¼ minuut vertrek, enz.). Verder dat hij liefst zuurkool met spek of dergelijke zware kost eet, en gekleed is in een onverslijtbare stof. -
Nu is de beschrijving compleet, geloof ik.
Wel, ik moet U zeggen, dat U de ‘degelijkheid’ neemt in de beteekenis, die ik de slechte noem! En ik beken ronduit, dat ik dit even als U, ‘criant vervelend’ vind en liever niet met zóó'n ‘degelijk’ mensch heb te doen. Hij zelf zou, dunkt mij. ons niet beter zijn eigen toestand kunnen duidelijk maken, dan door de handen te vouwen, de oogen te sluiten, een láng gezicht te trekken, en dan langzaam en plechtig te verzekeren: ‘ik ben zoo deeegelijk’. En ja, zóó iemand zou ik, tenminste als mijn kregeligheid 't me toeliet, toevoegen op even plechtigen toon als hij had gebruikt: ‘Man, je bent criant verveeelend!’
Maar nu is er toch ook een goede beteekenis van dat woord, en ik geloof toch heusch dat U die ook wel weet, al zegt U 't niet! 't Gaat hiermee als met ‘ernstig’, denk ik; oorspronkelijk drukte 't een goede eigenschap uit, maar het is door verkeerde opvatting en overdrijving iets afkeurenswaardig geworden. En 't is juist in deze laatste beteekenis dat 't door de meeste menschen wordt opgevat! Dat vind ik erg jammer, en daarom wil ik trachten het in zijn ‘eer te herstellen’. Ik hoop dat anderen mij hierin willen helpen!
Wat de klánk van 't woord betreft, nu spreek ik 't niet uit ‘deeegelijk’ op lijzigen toon, maar ferm, vlug en krachtig: degelijk. (Ik beken, dat deze klank mij wèl ‘zoet’ in de ooren klinkt.)
Ik hoorde laatst een vader zeggen, toen iemand
| |
| |
tot hem beweerde dat zijn zoon de student zooveel pret maakte in de universiteitstad: ‘Och, laat hem maar! 't Kan geen kwaad, de jongen heeft een degelijk fond en zal dus wel op den rechten weg blijven.’ Me dunkt, dat dit beteekent ‘een moreele grondslag’ die voor lichtzinnige afdwalingen bewaart.
Twee handelslui waren met elkaar aan 't praten over geldbelegging. ‘Steek dáar gerust je geld in’, zei de een, ‘'t is een degelijke onderneming.’
Een dame vroeg adressen van winkels. Men noemde haar den naam van een groot magazijn. ‘Dat is een degelijke zaak, U kunt daar met volkomen vertrouwen koopen.’ Dus dit is: betrouwbaar; de menschen zouden geen slechte waar ‘aansmeren’.
Iemand had iets met de rechtbank te maken en wilde graag deugdelijke inlichtingen hebben over hoe hij handelen moest. ‘Ga naar A.’ raadde hem zijn vriend, ‘dat is een degelijk advokaat, die weet zijn zaakjes prachtig.’ Dus: goed in een vak, op de hoogte van zijn werkkring, flink doorkneed in gerechtszaken.
Dit is net zoo iets, dunkt mij, als: een degelijk leeraar, met degelijke kennis. Niet oppervlakkig dus, grondige studies gemaakt hebbend.
Allen die gestudeerd hebben, weten ook wat een ‘degelijk studieboek’ is, een boek dat je helder en juist een overzicht geeft van alles en je zoo heerlijk helpt om de vereischte kennis te verkrijgen. (Er zijn ook dergelijke Fransche werken!)
Ik lees ook graag een ‘degelijk verslag’ over gebeurtenissen, omdat je dan gauw en goed op de hoogte wordt gebracht. Aan een prul heb ik niets, dat brengt me niet verder.
Ten slotte zou ik nog over spijzen dit kunnen aanhalen: een gezonde jongen die den geheelen dag buiten is geweest en met honger thuis komt, verlangt naar ‘degelijke kost’; alléen daarmee wordt die honger gestild, dat alleen voedt hem. En ik denk zeker, dat hij geen ‘liflafje’ zou willen hebben! voor zijn ‘kwaal’ helpt dat niet.
Zoo zijn er veel voorbeelden aan te halen, waarin ‘degelijk’ een gunstige beteekenis heeft, en waarin we geen recht hebben 't te beschouwen als iets, dat af te keuren is. Wat zou er van de wereld worden, als er in 't geheel geen degelijkheid bestond in den goeden zin? Ik voor mij houd de goede beteekenis voor de ware; dat andere is maar iets dat er op gelijkt en dat gelukkig door heel velen verfoeid wordt als iets ‘criant vervelends.’
Een degelijk mensch behoeft volstrekt niet deeegelijk te zijn! En ik ken degelijke menschen, in mijn onmiddellijke omgeving, (van verschillenden landaard, ook Hollanders) die ik héel aangenaam in den omgang vind. Ze kunnen vroolijk zijn en door hun joligheid ‘den geheelen boel op stelten zetten’, ze kunnen inpalmen door hun geestige moppen en hartelijken lach, ze nemen volstrekt niet alles zwaar op, zijn meermalen ‘anders dan anders’, volgen de ingevingen van hun hart in onschuldige dingen, zeuren niet over ‘dit en dat past niet voor je naam of leeftijd’ als 't geoorloofde zaken betreft, eten ook liflafjes als ze daar eens lust in hebben, trekken als 't donker wordt de gordijnen op, de eene hóóger dan de andere, en... ze doen in 't geheel niet degelijk, omdat ze dit zouden gevoelen als een huichelachtig ‘vertoon’.
Ik ben geen volbloed Hollandsche; ik ben evenals U, ernstig en dikwijls pessimistisch, vrees ik, maar ik zeg ronduit dat ik méer houd van een degelijk mensch zooals in de beschrijving hier boven, dan van een die altijd oppervlakkig en zorgeloos is (al is die dan ook niet bepaald lichtzinnig). Alles op zijn tijd; ernst en luchthartigheid moeten elkaar afwisselen al naarmate 't een of 't ander te pas komt; ik houd van een gelukkige vermenging van beide!
EXCELSIOR.
|
|