eerste plaats stil bij het leed van een ander, neen, ze zorgen voor en boven alles, dat ze er zelf komen, maar tegelijkertijd toonen ze zich brave zoons, hulpbereide broers, flinke vrienden in den nood! En, als ze er zijn, als ze staan op het punt, waarnaar ze reikhalsden in hun jongens-jaren, van te behooren tot den onafhankelijken, door geen geldzorgen gekwelden burgerstand, och ja zeker, dan weten ze 't wel voor zich-zelf, dat er méér voldoening steekt ten slotte in het streven, dan in het bereiken, en dat ook het beste leven ten slotte is, zooals de Prediker zegt: ‘Moeite en Verdriet.’ Maar toch, zoo is het leven nu eenmaal! Ze nemen het zooals het is. Wat helpt de wanhoop van Kai, die wordt gebroken van meegevoel, als hij in Berlijn aanschouwt al de gruwelen en de misdaad en de zonde van het gross-stadt-leven, waarin zoo velen ondergaan, niet uit eigen schuld, maar door de omstandigheden, die hen overwinnen!
Zoo is Hilligenlei als een maatschappij in het klein, als een afschaduwing van de groote wereld, waarin wij zelf ons raadselachtig leventje mee-leven, de een zus, de ander zoo, allen oogenschijnlijk zoo vervuld met onze eigen gewichtigheid, en, als de dood komt, toch zoo gauw vergeten, verdrongen door den nà ons komende! En het is de groote verdienste van Frenssen, dat hij die overeenkomst tusschen het klein-gedoe van zijn Holsteiner visscherdorpje, en de algemeenheid van 't heele wereld leven, zoo prachtig heeft weten te doen uitkomen. Beschikte hij over een minder uitgesproken talent, dan zou zijn roman gebleven zijn: de geschiedenis van eenige Hilligenleiers; misschien een heel aardig, boeiend verhaal, maar méer niet. Nu echter maakte hij zijn Hilligenleiers tot menschen, tot echte mannen en echte vrouwen, zooals ze overal leven en zijn, en lijden en lieven, en strijden, en ondergaan of overwinnen, gansch de wereld door.
Jammer dat zulk een talent nog zoo dikwijls lijdt aan een volkomen onbeheerschtheid, wat de behandeling van zijn stof betreft. - Telkens overweldigt deze den auteur, doet met hem wat zij verkiest, begraaft hemzelf onder hare omvangrijkheid! Hij heeft bij uitstek de gave van personen zoo teekenen, dat je hen vóór je ziet, door een enkel gesprekkeen enkele daad, hun karakters begrijpt Het begin b.v. is uitstekend in dit opzicht, het gaan naar de oude vroedvrouw, 't geboren worden van het kind. En later de jeugd van die drie jongens, rond den smid en zijn gezel! Je leert dien Tjark Dusenschön volmaakt kennen in die jeugd-trekjes, in die verloting van de slede, in dat bij den burgemeester willen leeren, en diens voornaamheid trachten na te doen. Dat is allemaal gepenseeld zoo fijn, zoo natuurgetrouw, zoo zonder eenige onnoodig bijwerk, of toevoegingen van den schrijver zelf.
En Piet Boje ook, en Pé Ontjes heeft hij als het ware gegrepen bij hun jongensbuisjes, en zoo, in eens, vierkant, vóór je gezet in zijn verhaal, zoodat je hen ziet, begrijpt, zoodat er voortaan niets meer te vertellen is, omdat je hen nu mee-belééft verder. Maar ach, waartoe dan verder die onnoodige omhaal, van allerlei wijdloopige geschiedenissen over ditten en datten, waarop we telkens, tusschen de gebeurtenissen in, worden vergast!? Niet alleen vergt de auteur daardoor te veel van het geduld, maar ook bederft hij de kunstwaarde van zijn werk, dat door soberheid en strengheid van zelfbeperking slechts zou kunnen winnen.
Toch, alles saamgenomen, welk een verblijdende gebeurtenis, dat er eindelijk weer eens een man van beteekenis is opgestaan, die belooft iets anders en iets beters te zullen geven aan publiek, dan de tallooze onbeduidendheden, waarmede het in de laatste tientallen jaren is afgescheept. - Niet alleen bij ons, evengoed in Duitschland, Engeland, en Frankrijk, is een verval op te merken op literair gebied, wat kracht van vóórtbrengen betreft. Zeker, er komen subtiele dingetjes uit sommiger pen, er worden fijne karakter-ontledingen geproduceerd door enkelen, er is poëzie en er is mystiek, of stijl en bevalligheid in den arbeid van anderen, maar een flink, groot gehéél, een samengesteld, goed-gedacht, goed-uitgevoerd brok werkelijkheid, zooals b.v. Vanity fair, of Dombey and Son, of Soll und Haben, het kan niet meer vloeien uit de pen onzer hedendaagsche zenuwziekerige, voorthaastende, bij het afzonderlijke en intieme stilstaande letterkundigen, die als het ware zelf te machteloos schijnen, om iets machtigs te scheppen.
Als zoodanig staat Gustav Frenssen, door zijn Hilligenlei, als een reus onder dwergen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.