De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit den ouden tijd.
| |
[pagina 213]
| |
oock die voir dat spreekvensteren gaen, ten waere oft ennighe nootsaecken waeren, die oirbelyck geweeten waeren, die moegen sij seggen der mater of suppriorinne of procuratesse, ende eest nut of noot, die moegent verkundigen soe als dat nut oft orboir is. Ende men en sal oock geen vreemde persoonen, binnen t slot laten commen sonder nootsaecke, ende dat met oirloff des paters ende der mater, ende die en sal men nyet oirloff geven binnen tslot te gaen, dan met eersamighe gevughe ende gesellen; ende met dien ingelaeten vreemde persoonen en sullen die susteren niet spreecken dan met oirloff des paters, ende dat die susteren dairbij commen soe sij minste moegen’. Indien iemand van buiten, man of vrouw, een zuster wil spreken voor het spreekvenster, of buiten het slot, indien dit noodig ware, dan zal vooraf aan de mater kennis gegeven worden, ‘wie sij sijn, wat sij willen ende wair sij sijn’. Vindt de mater het goed, dan zal zij niet alleen gaan, doch met de door de mater aangewezen zuster. Dergelijke zusters worden daartoe vooraf aangewezen; zij zullen zijn ‘geestelyckende bescheyden’. Er moet luide gesproken worden, en van woorden, of gelaat of daad, welke valt af te keuren, wordt rapport gedaan. Het spreken met luiden die in de stad woonen was verboden ‘des Heyligen daichs voor den eeten’, en int bijzonder als de zusters ‘ten H. Sacrament gaen’. Een uur mocht voor het spreekvenster, dat met ijzeren traliën ‘geslooten ende bedeckt was’ gesproken worden; gegeten of gedronken mocht er niet worden. Overtreding werd ‘scerpelyck’ gecorrigeerd. Dranken of iets anders mocht de geroepen zuster niet halen; dit moest de bijzijnde zuster doen, of zij moesten samen gaan. ‘Die susteren sullen silentium houden des Heyligen daichs altemaal totter tijt, dat middachs eeten gedaan is ende noen gehouden is, ende alle andere daeghe, als men die teeckenen luyt totten getijden, totdat getijden gelesen is, ende als men ten reventer ludet totdat men weder te werck compt. Ende als sy gebiecht hebben, totdat die Hoemisse (Hoogmis), uuyt is; als sy communiceeren; die drie daeghen voir Paesschen ende in der visitatien, ende alremeest nae den iersten teecken der missen ende ter Vesperen, totter tijt toe dat die misse ende die Vesper gehouden is, ende nae den lesten teecken tot Compleeten, sodat die Prieme des anderen daechs is gehouden. Bij den viere ende op de heymelickheyt sullen die susteren altijt silentium houden’; op den ‘dormpter’; in het koor; in den ‘omganck’ (de kloostergangen); in den ‘capittel ende in den reventer voir Priemen ende nae completen sal men strengelyck silentium houden; hoedende [zich] oock korte woorden te spreecken. Ende soe wie op deese steden ende in deese tijden dat is, voir Priemen ende na Compleeten vierwerff spreeckt, die sal neemen disciplyn in den naesten capittel.’ Bij brand in het klooster of ‘binnen tbegryp’ mochten de zusters silentium breken. Eveneens dan, als iemand ‘bevangen wort met haestigher siecten.’ De zuster die het verneemt mag spreken en ‘tot hoeren bedde gaen.’ Na den avondeten op ‘des Heyligendaechs’ zullen de zusters ‘mindelyck ende stichtelyck’ met elkander spreken ‘van der collatien ende van goeder oeffeninghe, sedelyck ende sonder gerucht, totten iersten teecken tot Compleeten. Ende hier en zal nyemant van blijven sonder oorloff der mater ende met weeten der geenre diet bevoolen is.’ Op werkdagen hield men ‘deese maniere van tsamenspraeecke’. Na het lezen der vesperen tot het luden voor avondmaal of collatie. Na het avondmaal mocht men spreken, indien de mater dit goed vond tot het eerste teeken ‘van der Completen’. En buiten deze tijden, en in de verboden tijden op werkdagen mag men spreken in de werkhuizen, stil (zacht) en kort, zoonoodig, of over zaken het werk betreffende. Daardoor wordt geen silentium gebroken. ‘Eest dat yemant silentium weetelyek (bij zijn weten) breecket of in den tijt des wercx veel off langhe woorden maect, off ledigh off onrustigh omginck, die sal in den naesten capittel neemen disciplijn ende wordt sij van den eenen capittel totten andere driewerff schuldich gevonden off vierwerff, soo sal sij metter disciplynen oock ter aerden eeten’. Aan de ‘kellenaerssen of andere susters die officien’ hebben, mocht de mater zoo noodig verlof geven tot spreken, indien dit noodig is voor den dienst. De mater mag altijd spreken als zij het noodig acht, maar zooveel mogelijk op geoorloofde plaatsen. De ‘procuratrix’ mocht spreken met haar die onder haar dienen, uitgenomen met lieden van buiten, of op verboden plaatsen en tijden. De zusters moesten elkaar voorbijgaan met silentium, ‘met vriendelycke blijschap ender ootmoedigen nijgen malcanderen wyckende.’ | |
[pagina 214]
| |
Daar ledigheid is een vijand der zielen en een voedsel der zonden, mocht niemand in het klooster ledig zijn. Op werkdagen moest iedere zuster ‘becommert sijn met hair wercken voor gemeynen orber,’ behalve in de uren dat men God dient en de getijden der orde doet. Die niet wil werken zal men, naar den wil van den pater en van de mater ‘alsoo lange pynigen met onttrecken der gemeynre spijse ende drancxs, of met andere oeffeningen, ende correctien, totdat zij haer betere.’ Indien vreemde personen binnen het slot komen, zooals werklieden of andere personen, mocht de mater bij hen zijn, met een of twee ‘stichtigen susteren’. De anderen zullen blijven in de werkhuizen of op het koor, en ‘egheen omgaen maecken’ totdat die personen weder vertrokken zijn, en niet met hen spreken. Niemand zal heimelijk spreken met vreemde personen dan de mater met de zusters ‘die met hoer gaen.’ Als door luiden het teeken wordt gegeven ‘ter reventer’ dat is het eten of de collatie, zoo zullen de zusters haar werk moeten laten staan, en zich haasten om op tijd binnen te komen, ‘ende dan gaen sij in, nae ordenancie nygende totten cruys. Ende als die susteren dan staen choor tegen choor, soe begint die mater off die dat toehoort: Benedicite, ende die andere vervolgen dat vers met Gloria, enz. Ende na den Pater Noster, als die mater seet: Et ne nos, richten heur die susteren op, ende sij gebenedyt, maeckende een cruys, ende bijden eynde der benedixien gaet die leester in t midden ende leest nijgende, eysschet (verzoekt) zij die benedictie. Als die gegeven is, climmet sij op den leesstoel ende die anderen setten heur ter taeffelen.’ De ‘leester’ moet den zin van het te lezene vooraf kennen, begint waar eerder geëindigd is, zorgt dat er voldoende ‘te leesen’ is, en wacht om aan te vangen tot het geraas van het zitten gaan is geëindigd. De zusters beginnen niet te eten voordat er een tijdje is gelezen, waartoe de mater het teeken geeft. De leester mag voor den eten wat ‘ontbijten’ (gebruiken) en voor het avondmaal of de collatie drinken. By ontstentenis van de leester wordt zij vervangen. Zij die te laat in de benedictie komen, zullen venie nemen en gaan zitten op haar plaats, maar zij die binnenkomen als de andere zusters reeds gezeten zijn, zullen komen voor de mater, ‘lege (laag, diep) nygende, en gaan zitten op de laagste plaats.’ Zij die noodwendig voor ‘dat Gratias’ van tafel moeten op staan, zullen daartoe, nijgende, verlof vragen van de mater. Al de zusters moesten even nijgen ‘als men hen yet voorsettet off afneempt.’ En niemand zal de andere zuster aanzien of ‘waeren (schatten?) wat hem voor compt; noch nyemant en zal den anderen voorleggen.’ Bij ziekte eet men aan de ziekentafel, en iedereen zal rustig en matig vlug eten, zoodat de aandacht bij het lezen kan zijn. Het ziekeneten, dat de zieken overlaten, mocht niet door een andere zuster worden opgegeten. Bij het drinken moesten de kannen of potten met beide handen worden vastgehouden; de kranken en zieken waren daarin vrij. ‘Als dan die mater siet dat sij alle geeten hebben, doet sij een teecken metter schellen, ende als die leester geseyt heeft: tu autem Domine, enz., ende die susteren geantwoort: Deo gratias, luydet die mater een luttel die schelle. Dan staen alle op van der taeffelen ende nijgen totten cruys ende gaen staen in haer oirdenen. Dan begint die suster diet behoort (wier beurt het is) dat vers der gratien, ende als die psalm begonnen is, nijgen sij den cruce ende nae oerdene gaen sij uuyt, die jonxste voor. Als sij in dat choor gaen, nijgen sij leeghe (laag = diep) met reverentie totten Heyligen Sacrament, ende soe gaen sij in haer steede ende betalen gratias, als gewondelyck is.’ Niemand mocht eten buiten den ‘reventer of den zieckhuyse,’ noch zich absenteeren van reventer of bedehuis, als men daar wezen sal en men het teeken luidt. De zusters die uitgingen mochten niet in de stad eten of slapen zonder groote noodzaak of verlof. De zuster die ‘tot ennighe getyde’ te laat op het koor komt zal terstond ‘die eerde cus sende, venie nemen.’ Maar zij die zonder nootzaak en zonder verlof te laat komen zullen ‘onder Salve Regina na der Completen, midden in den choor lange venie leggen, totdat men hem teecken geeft.’ Het was niet vergund onder de getijden, enz. in andere boeken te zien of te lezen dan in die welke daartoe behooren. Wie ‘misleset sal altoos metterhant venie nemen.’ Als voor de getijden geluid is zullen de zusters zich ‘daartoe scicken ende maken dat sij sedelyc commen totten getijden, ende aldair hoir harten tot Godt innichlycken opboerende, ende niet metten oogen hier ende | |
[pagina 215]
| |
daer omsiende, noch met ongelaeten seden haer hebbende, noch nyemant sonder noot ende oorloff der mater daer uuytgaende; opdat men die getyden te tyde devootelycken Godt wel betaele.’ De voorschriften voor het vasten waren nogal streng. ‘Van Exaltacione sanctae Crucis tot Paesschen,’ eeten die zusteren eens, te weten Maandags, Woensdags en Vrijdags, uitgenomen hoogtijden of feesten van ‘IX lessen’, welke niet op Vrijdag vallen. Dispensatie kon door de mater gegeven worden om ‘merckelycken arbeyt of ander redelycke saeken.’ Doch men zal ‘metten gemeynen convent niet dispenseeren sonder consent des paters, is hij bij huys.’ Indien een nieuwe priorinne wordt ontvangen, of als een zuster gekleed wordt, of professie doet, eet het convent tweemaal, tenzij het Vrijdag of vastendag van de Heilige kerk was. In de voorschreven tijden mogen de zusteren ook gratie hebben zich te vermaken en minnelijk samen te spreken, naar goeddunken van de mater. Des Woensdags eten zij geen vleesch; alleen zij die ‘merckelyk’ ziek zijn. In den Advent vasten allen zonder vleesch, tenzij dispensatie wordt gegeven. Op alle vastendagen, als ook des Vrijdags, mag men doen naar de gewoonten des lands en het gebod der kerken. Op Goeden Vrijdag moest men zich vergenoegen met brood en bier en potage. Des Vrijdags, in de week van Paschen, wordt tweemaal zuivel gegeten. Op Kerstdag, op welken dag die ook valt, eten zij tweemaal vleesch. Op Sinte Marcusdag en des Maandags en Dinsdags in de Kruisdagen vasten zij zonder vleesch. Maar valt die St. Marcusdag in de Paaschweek dan wordt er niet gevast, noch doen zij ‘abstinentie om der Litanien wille’. Niemand mocht vasten, of ‘disciplyn’ doen, waken of ‘ennighe lichaemelycke oeffeninghen’, indien zij niet tot de inzetting behoorden, tenzij met voorkennis van den pater en de mater. Om de veertien dagen (‘ten vertennachten’) biechten de zusteren ‘ende gaen totten Heyligen Sacrament’, tenzij dispensatie was verleend. ‘Ende die ten Heyligen Sacrament gaen die sullen nae Agnus Dei, als die mater een teecken doot, van hoir steden midden in den choor kommen, ende doen voort alst gewoondelyck is’. De andere zusters zullen zich ‘behoedelyck ende stillichlyck hebben, ende den anderen uuyten weege wycken’, maar niet van het koor gaan zonder verlof. Onder de mis zullen de zusters zich ‘devootelyck ende stillichlyck behoeden van alre onleden te hebben metten handen off metten boecken, dan also veel alst hun dient tot goeder oeffeninghe; ende sy sullen hun pijnen hun sonden ende gebreecken onsen Lieven Here te belyen ende te beclaegen ende genade ende barmherticheyt van hem te bidden, ende altoos als men den priester sal antwoorden sullen hem die susteren op hoir knyen richten; maar als men Gloria in excelsis ende dat Evangelie leset, sullen sy staen gekeert totten choor ende in den Credo sullen sy knyelen ende hem sonderlinge oeffenen in den weldaden ende in de Passien ons Liefs Heeren. Ende als men die leste segininge van der missen zal geven, sullen die susteren opstaen, gekeert totten choor, ende leeg (diep) nijgen, totdat die segeninghe gegeven is, ende na der missen leset men dat getijde, dat tot die tijt eysschet’. Alweer een heel andere blik op het kloosterleven geven ons andere statuten ‘van den Annenborch’. (St. Annenborg, eerst te Rosmalen, later te 's Hertogenbosch). Na ‘der Completen’ gingen de zusters naar den ‘dormpter’, waarvan niemand meer mocht afgaan zonder noodzaak of verlof. Na negen uur mocht niemand ‘voor zijn bedde blijven liggen,’ en als de zusters slapen en er is een van de zusters die ‘noot of van doen heeft op te staen, of ergens te gaan,’ dan zal zij de zuster die geordineerd is om de zusters te vergezellen, waarschuwen. Zij zullen rustig opstaan, gaan en wederkomen om niemand te storen, en niemand der zusters mag naar t bed van een ander gaan dan de mater, en de zusters die zij daartoe last geeft. Met het opschrift ‘van der eygentschap’ is voorgeschreven ‘opdat alle dinghen uit gemeyn ende wij allen sonder eygentschap blijven als den regel gebiet, soo sal een yegelijk zuster des jaers tweewerff’ met Paschen en omstreeks ‘Sinte Remigius’ alle die dingen ‘die haer tot stadiger kleedinghen ende gebruycke zijn gegeeven overleveren, en ander cleyn dinghen off reetschap, als gordel, taeffel, messen ende ander diesgelycke dinghen ende hantboocken tot goetduncken der mater ende vestiaria sal syt wederneemen met genochsamen danckbaerheyt als in den regel is begreepen. Ende nyemant en sal coopen off vercoopen noch wisselen noch gheven, | |
[pagina 216]
| |
dan met wille oft weeten des paters ende der mater.’ Achtmaal in het jaar moesten de zusteren haar hoofd laten wasschen, en viermaal zich het haar laten scheren, tenzij de mater, uithoofde van ziekte of andere redenen, daartoe meermalen verlof gaf. Onderwijl zal silentium gehouden worden; hoogstens mogen enkele woorden ‘totten wercke van noode’, worden gesproken, en dan nog zacht. Tweemaal per jaar werden de zusters gelaten; omstreeks Mei en omstreeks Sinte Bartholomeus, ‘buyten welcken tijt daertoe men nyemant orloff en ghevet, dan om openbaar saecken.’ De pater of zijn gezel gaat met den later binnen, blijft bij hem en laat hem ook weer uit, en de mater, of een der ander stichtige susteren’ is er ook bij tegenwoordig. Zij moeten toezien ‘dat sij hem met alre scemelheyt behoeden.’ De zusters die niet gelaten worden komen niet binnen. Deze moeten ook ‘gebruycken die gratien.’ Onder het laten mag zacht gesproken worden over deze kunstbewerking, ook met den later, doch zoo duidelijk dat een der oudste zusters of de pater de woorden kon verstaan. Drie dagen lang eten de gelatenen tweemaal daags en nemen wat beter (krachtiger) spijzen, tenzij er vastendagen in vielen; doch wat den tijd van het laten betreft, moet daarmede rekening gehouden worden.
* * *
‘Over het kapittel en de verbetering der gebreken’ is het opschrift boven de bladzijden 29, 30 van Coeverincx's handschrift. De inhoud is hoogst belangrijk en verkorten we dien dus zoo weinig mogelijk. ‘Ten langstenGa naar voetnoot*) zal men om de veertien daag kapittel houden, en als men haastig is vergaderd na het kapittelluiden, en de novitien zijn uitgegaan, en de pater of mater en de zusters zijn gaan zitten, zoo mag eenige vermaning geschieden van punten, die in 't gemeen (algemeen) niet wel gehouden werden, of anders van geestelijken voortgang, als na den tijd oorbaar dunkt. En daarna zal de pater of mater zeggen: Wie zich schuldig achten, komen doen haar venie. En van haar die daar dan blijven zullen, de jongsten der orde voorkomen en op de matten venie (op den vloer, waarop een mat lag gespreid) vallen. En als de pater of mater haar heeft bevolen op te staan, zullen zij haar schuld uitspreken met korte woorden openlijk, maar niemand zal van gedachten of van heimelijke dingen haar schuld spreken, en wanneer zij dan alles gezegd heeft, zoo zal de mater zeggen: Wil iemand de zuster proclameeren? En zij die dan de zuster proclameeren wil, die zal met eenvoudige woorden zeggen: ‘N, onze zuster heeft dat gezegd of dat gedaan.’ Zoo zal zij dan in haar venie vallen en zeggen ootmoediglijk. Ik acht mij niet schuldig in dat, waarover de zuster mij heeft vermaand. En zoo zal zij die het kapittel houdt, ze bij elkaar laten komen en verhooren de zaak. Is de zuster ten onrechte vermaand, dan zal de vermaanster dubbel penitentie hebben te doen. In 't tegendeel zal de vermaande dubbel penitentie doen. De zuster die disciplyn ontvangen zal, moest op de knieen liggen en maken haar schouderen bloot, tenzij dat de moeder wilde, dat een zuster haar tot den gordel ontblootte. Daarna zal zij met hoofd en rug ootmoedig nijgen en haar handen voor houden en zwijgen, of alleen zeggen: het is mijn schuld; ik wil mij gaarne beteren. Onder het ontblooten van het lichaam en het nemen van disciplyn, zullen de andere zusters er niet naar kijken, maar haar aangezicht nederslaan. En als de mater niet slaat, zal de andere zuster haar zoolang slaan als de mater het beveelt. In een gewone disciplyn ging men niet boven de tien slagen. Aan al de zusters was het geboden gezamenlijk disciplyn te nemen op Goeden Vrijdag, des Vrijdags voor Pinksteren, op Kerstavond en op ‘onzer Liever Vrouwe avont Assumptio’. Er was lichte schuld; middenschuld; zware schuld; zwaarder schuld, en allerzwaarste schuld. Lichte en middenschuld werd geboet door psalmen of gebed, of andere ootmoedige werken, en disciplynen en venie. Zware schuld werd gestraft met drie dagen vasten en drie dagen disciplyn voor den convent. De zwaardere schuld eischtte het weenend uitspreken van den misdaad, nemende venie met ontbloot lichaam tot den gordel. Voor de voeten van ieder der zusters moest disciplyn genomen worden. Zij zal gestrekt liggen voor de kerkdeur als de zusters in- en uitgaan. Niemand mocht met haar spreken en gedurende haar penitentie mocht zij niet ter communie gaan. | |
[pagina 217]
| |
Viel zij in onzuiverheid dan werd dit aangeduid door het dragen van een ootmoedig, versmaad kleed. Voor de allerzwaarste schuld werd men opgesloten en in boeien gelegd. Voor den ‘val des vleesch’ was voorgeschreven het komen in het kapittel met roeden, ontbloot tot den gordel, genade biddende, liggende op den grond. Alles naar goeddunken van den pater of van de mater. De Hertog van Alva staat bij ons in een kwaden reuk. Op het stuk der ‘visitatie’ van de vrouwenkloosters en conventen verdient hij echter allen lof. Het klooster Hoydonk te Nederwetten was moreel in verval, en daarom beval hij uit Brussel op 9 Juni 1571 eene visitatie onder de volgende bewoordingen: ‘Eerwerdighe [den Abt van 's Hertogenrade] in God vader, lieve, besunder. Wij sijn gelooflyck bericht, hoe die gheestelycke jouffrouwen des cloosters van Hoydonk van der oorden van Sinte Benedictus staende tot visitatie des abts van 's Hertogen Rade, seer onoordelyck, ommanierlyck scandeloselyck sonder behoorlycke discipline, ende tegen haeren regel haer draeghen, houden ende leven, soedat edelluyden ende alle andere leekenpersoonen vrijelyck toeganck hebben tot haer, om bancketeeren, slempen en dempen, jae tot in haer cameren; daeruuyt dan niet cleyne oneer, scandale ende verquisting der goederen des voorscreven cloosters en volghen; twelck gheenssins te lijden en staet.’ De hoofdschuldige was in deze zaak de abt van 's Hertogenrade die ‘seer negligent’ was geweest in 't visiteeren, en dus ook niets gedaan had om het te reformeeren. Zijn Eerwaarde kreeg een geduchte uitbrander en hem werd tevens ter hand gesteld een brief, waarin hem de punten werden aangegeven om te stellen ‘goede orde, maniere discipline ende reghel, nae die wellicke de voerser, gheestelycke jouffrouwen voertaer sullen hebben te leven.’ De nieuwe verordening bestond uit 18 artikelen, maar daar zij ons niets nieuws leeren, schrijven we haar maar niet af. Hoewel nog verschillende stukken in het handschrift voorkomen over andere kloosters, zwijgen we daarover. Over 't algemeen lijken alle statuten, verordeningen en regels op elkaâr en spreekt daaruit steeds de les, dat godsdienst en kerk nommer een moeten zijn, en men der wereld moet afsterven. De opmerking dient ten slotte gemaakt, dat waar overtredingen te constateeren vielen, deze niet te danken zijn aan de wetten voor de vrouwenkloosters, maar aan de eeuwige waarheid, dat de natuur sterker is dan de leer. |
|