bladerloos; anderen laten slap de bladen hangen, niet bestand tegen de overmacht van wind en regen, tegen den ijzigen adem van vorstige nachten.
De zomersche bloemenpracht is verdwenen; hier en daar wordt nog een knopje gewekt door de verleidende liefkoozing der herfstzonnestralen. De rozen, met haar hart, overvol van liefde, kunnen niet ophouden te knoppen, maar de Octoberzon heeft geen liefde, geen warmte genoeg, en schuchter en schuw houden de knoppen zich terug en wagen het niet zich te geven in al hare schoonheid.
Door de geheele natuur is de herfst gegaan, boomen ontbladerende, bloemen verwelkende, en door de geheele natuur klinkt het droeve lied van scheiden, dat zoo zonderling beroert elk menschenhart. ‘Ik kan niet lachen, ik kan niet weenen, ik ben zoo vreemd te moe!’ Zóó is het mij, als ik zie den herfst en reeds de sporen van den winter. De jaargetijden, elkander volgende en den weg bereidende, in eeuwige wisseling!
Een levensbeeld als bij de menschen!
- Hoort! Naast het, de ziel doodende, gift der vergankelijkheid, heeft de natuur een tegengift gesteld, dat prikkelt, dat opwekt tot leven! Want, ziet! de herfstzonnestralen gluren en glijden door boomen en heesters en schitteren en sprankelen op de naakte, bruine takken en overladen met eene weelde van goud, de dichte bladermassa, uitgespreid op de wegen en tusschen de boomen, in wisseling van kleur in grijs en groen, en bruin en geel. En boven den gouden gloed, waarmede het geheele herfstlandschap getint is, welft zich een helder blauwe hemel. Niet dat diepe blauw als in het voorjaar, maar zacht helder blauw, blauw met veel wit er door. De lucht is niet zoel als in de lente, niet drukkend als in den zomer, maar frisch, aangenaam prikkelend zenuwen en spieren; men voelt, dat de buitenlucht sterkt en staalt als koud water. En naast den weemoed over het heengaan van lentepracht en zomerweelde, geeft de natuur opgewektheid en herinnert zij aan nieuw leven. Ziet! de bladerlooze takken dragen reeds de knoppen, waaruit, als de tijd daar is, zich het nieuwe leven zal ontwikkelen. Straks als de herfst voorbij is met zijne zware, grauwe regenluchten, en de winter met zijn sneeuw en ijs, dan zullen, gekust door de lentezon de knoppen zwellen en zich ontplooien tot fijn, jong groen; dan zal de schijnbaar doodsche natuur ontwaken en nieuw jong leven gaan door heel de schepping! Herfst en winter zullen wijken, het licht zal breken door de wolken en 't zal lente zijn!
Een levensbeeld als bij de menschen!
Teleurstelling en verdriet, droefheid en smart, wanhoop en vertwijfeling, 't gaat alles voorbij als herfst en winter; en voorspoed en vreugde, geluk en liefde, ze komen terug even getrouw als lente en zomer! -
En zóó peinzende, verdween mijne weemoedige herfststemming geheel en al!
M.E.B.v.R.