De Hollandsche Lelie. Jaargang 20(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Mijmering. Eens was de tijd, dat mijn harte, vol smarte, Schreide van wee, om het leven, zoo wreed - Eens was de tijd, dat ik weende en wachtte Den dood... als verlosser van nameloos leed - - - - - - - - - - - - - - - Ach, maar het Leven, de Tijd en de Wereld, Zij vroegen naar smarten noch zielenood, Vóórt moest ik, vóórt - met mijn vlijmende wonden Niets was er, niets, dat verzachting mij bood: 't Leven het dwong mij, om verder te spelen, De rol van gelukkige, lachende vrouw, De Tijd joeg mij voort... 'k mocht niet stilstaan, niet weenen, Zielsdroef, zielsvermoeid - steeds verbergend mijn rouw. De Wereld... ze is wreed - nog véél wreeder dan beide... Zij vráágt niet, zij eischt, met gebiedenden dwang... Met haar tweesnijdend zwaard van onkieschheid en koelheid, Met haar Judaskus, dien ik nog daaglijks ontvang. - - - - - - - - - - - - - - Maar nú is 't niet meer zóó troostloos, zóó duister, Een lichtstraaltje viel in den diepzwarten nacht: De Liefde is onsterflijk, uit 't Hoogste geboren, In Haar wint de ziele een Hoogere kracht - ADÉ. Vorige Volgende