Je wilt blijkbaar in 't vak blijven. Heeft die misschien ook gemerkt dat Monika volwassen is?’
‘Helaas niet! Die ziet mij altijd alleen maar....’
‘Ja, Heijdenreich is een philosoof; die praat liever met ouwe vrouwen!’
‘Dat ben ik nog niet! Maar dit breng ik maar even beleefdelijk onder uw aandacht. Als we van het tennisveld naar huis gaan, loopt Monika altijd met Blank vooruit, en marcheeren Heijdenreich en ik er geduldig achteraan. Dat gaat altijd zoo, alsof het vanzelf spreekt.’
‘En is Heijdenreich ook altijd met die schikking tevreden?’
‘Hij wel, maar ik niet. Ik zou 't liever omgekeerd zien.’
‘En ik dacht dat jij Heijdenreich aardiger vond.’
‘Ja, daarom juist.’
‘Onder zulke omstandigheden is er niet veel te beginnen.’
‘Misschien nog wel; ik wou dat Heijdenrich haar de oogen opende.’
‘Geen slecht idee, maar hoe?’
‘Laat dat maar aan mij over, maar als men zooiets onderneemt, weet je nooit met zekerheid te zeggen waar het op uit zal loopen, en daarom wou ik me eerst van je instemming overtuigen, om niet later te moeten hooren -’
‘Maar, vrouw, je weet toch wel dat ik je al sinds lang niet alleen als mijn betere en schoonere, maar ook als mijn verstandiger helft beschouw! Wat jij doet, zal welgedaan zijn.’
Hij gaf haar een afscheidskus en, toen hij zijn hoed en stok al in de hand had, nog een. 't Was niet heel duidelijk, of hij dit uit verstrooidheid of uit ontroering deed.
‘Je had me al een kus gegeven,’ zei ze glimlachend.
‘O, ja? Nu dan moet je deze maar als voorschot boeken.’ Toen kuste hij haar nog eens en ging haastig weg. 't Was meer dan tijd voor 't bureau.
* * *
Monika en dr. Blank ‘singelden’ vol vuur, en mama zat natuurlijk aan den rand van 't veld, beleefd onderhouden door dr. Heijdenreich. De gelegenheid was buitengewoon gunstig. Mevrouw Bender besloot dus de diplomatieke onderhandelingen onmiddelijk te openen.
‘Heijdenreich, vertel me eens openhartig, wat is eigenlijk jouw oordeel over Blank?’
‘Natuurlijk heel gunstig, mevrouw, ik ben met hem bevriend.’
‘Ja, ik verlang ook niet dat je hem scherp zult critiseeren, maar ik wou zoo graag je opinie eens weten.’
‘Die heb ik daar juist gezegd, mevrouw.’
‘Nu ja, zoo in 't algemeen, maar dat is mij niet voldoende. Je kunt wel eenigszins begrijpen waarom ik je die vraag doe; je zult ook wel eens zoo 't een en ander hebben opgemerkt...’
‘Ik vermoed...’
‘Nu, maar, Heijdenreich, je weet dat ik veel waarde aan je oordeel hecht. Wat vindt je van hem?’
‘Mevrouw, Blank is een vriend van me, en dus -’
‘Goed, goed, je wilt, of je kunt niets ten nadeele van hem zeggen -’
‘Omdat er wezenlijk niets op hem te zeggen is.’
‘Dus jij vindt hem in één woord een uitstekend mensch. Ik denk er niet over daar iets op af te dingen, maar je zult me toegeven, dat iemand een uitstekend mensch kan zijn en toch niet in alle opzichten de geschikte persoon. En nu wou ik zoo graag eens van je weten, of jij Blank in dit bepaalde geval de geschikte persoon vindt.’
‘Mijn beste mevrouw, dat is een gewetensvraag!’
‘Natuurlijk, dat weet ik, maar daarom wou ik haar juist eerlijk beantwoord hebben. Ik zal je een handje helpen, om je van 't idee af te brengen, dat ik je wil verleiden je vriend te verraden. Ik ben zeer beslist tegen een intiemere verhouding tusschen die twee jongelui, en ik kan je verzekeren dat mijn man er nooit zijn goedkeuring aan zou hechten.’
Heydenreich was zóó verrast over deze onverwachte mededeeling, dat hij even een zacht gefluit het hooren.
‘Nu wou ik graag van je weten, Heydenreich,’ vervolgde mevrouw Bender, ‘of ik ongelijk heb met mij zoo beslist op dat standpunt te stellen. Het levensgeluk van mijn eenigst kind hangt er van af. Hou jij Blank voor den geschikten man voor Monika?’
‘Ik moet bekennen, mevrouw, dat ik wel iets voor uw bezwaren voel.’
‘Dus hoe beschouw jij Blank?’
‘Als een best mensch, maar iemand die leiding noodig heeft.’