Als er ooit een tijd is, mevrouw, dat men elkaar van den verkeerden, of laat ik liever zeggen van een onnatuurlijken kant leert kennen, is het zeker de engagementstijd. Zeer zeker, men schikt zich dan in alles, de jongen het meest, maar vraag eens na een paar jaren hoe het met dat schikken staat. Dikwijls meer dan treurig.
O, die engagementstijd, ja dat was eerst een tijd! Heerlijk! En waarom? Ik geloof dat Multatuli ergens gezegd heeft: ‘Het huwelijk is zucht naar kennis.’ En als men alles weet en goed weet dan is aan die zucht voldaan en de opgedane kennis is meê- of tegengevallen. Het laatste komt veel voor. Doch hierover later, thans iets over de materialistische zijde.
De strijd om het bestaan, het leven boven zijn stand, waar nagenoeg alle leden der maatschappij aan meêdoen, enz. maken dat zich niet zelden geldelijke zorgen voordoen. Wat genoeg was voor een, blijkt niet voldoende voor twee, veel minder nog voor drie, vier of vijf. Een paar kindertjes mag ik toch zeker wel in de rekening courant van 't huwelijk opnemen?
De bevallingen zelf hakken er soms al zoo in, dat men dikwijls bij 't eerste al hoopt dat het 't laatste zal zijn. En dan als 't een tweeling is! Op de kraamvisites vindt iedereen het dotjes, op elkaar gelijkend als twee druppels water. U mag ze wel een rood en blauw lintje omdoen! maar 't meerendeel denkt onder 't naar huis gaan: ‘Zij liever dan ik’, en de vader vindt ze ook wel aardig, maar toch, ja enfin zijn bedoeling was het niet, toen.... Soedah ze zijn er.
De waterpokken, mazeltjes, kinkhoest en wat dies meer zij, ga ik stilzwijgend voorbij, hoewel het altegader aandoeningen zijn waaraan men in den engagementstijd en de wittebroodsweken in 't geheel niet denkt en niet zelden oorzaak zijn van een minder goede verstandhouding tusschen man en vrouw, met het oog op de verpleging, het nachtwaken, het oordeel van den arts, enz. en ten slotte komen dan nog de dokters en apothekersrekeningen.
Mevrouw, zooals U weet ben ik ten volle bekend met de liefde van ouders voor hun kinderen, een liefde eenvoudig niet te beschrijven, heel wat anders dan vriendschap, hartstocht, enz. en al wat voor die kinderen gedaan en opgeofferd wordt, geschiedt met en door die ouderliefde (het tegendeel komt ook wel voor), maar ik vraag U, is het daarom noodig dat men zich zoo'n toestand wenscht en schept?
Later worden zij groot, moeten naar Holland, enz. Handen vol geld gaan denzelfden weg op. Hun brieven zijn voor de ouders alles, gelukkig maken zij het goed en leeren dat het een lust is. Die brieven te lezen is op zichzelf een groot genot, maar geloof niet mevrouw, dat iemand die niet in zoo'n toestand verkeert, dat genot mist; hij kent het niet en voelt er niets voor. Alleen zij die in gelijke omstandigheden verkeeren, doch wier kinderen ook veel kosten en niet goed leeren, wat toch ook voorkomt, benijden u, uit... jaloezie.
Ik stap nu van de kinderen af en ga over tot het zieleleven der gehuwden, althans voor zoover mijn krachten reiken.
Samen lief en leed te deelen, klinkt poëtisch, doch voeg ik daarbij ‘en de beurs’ dan wordt het weer prozaïsch, daarom blijf ik bij het eerste, hoewel het laatste daarom nog niet moet worden weggecijferd.
Hoe lief het ook lijkt, de werkelijkheid leert het ons anders. Ik spreek nog niet eens over beslist ongelukkige huwelijken, evenmin over die waar man en vrouw eigenlijk onverschillig voor elkaar zijn en naast en zonder elkander voortleven.
Het lief, laten we zeggen dat het steeds samen gedeeld wordt, maar 't leed meestal alleen wanneer het samen geleden wordt, wat lang niet altijd het geval is.
Stel u een vrouw voor die zich veel interesseert voor sociale kwesties en de man daar geheel buiten staat, omdat het hem niet aantrekt. Doch zie, het bevredigt haar niet, zij vindt tegenwerking, enz. gelooft u nu dat haar man zich daarin verplaatsen kan of liever verplaatsen zal en in haar leed zal deelen? Integendeel, hij voelt er niets voor, en tien tegen een dat hij zegt: ‘wat doe je je ook met dien onzin in te laten.’ Hetzelfde kan zich voordoen indien de man zich bezighoudt met zaken waar zijn vrouw geen belang in stelt.
En dan wat worden er niet ontzettend hooge eischen gesteld aan het aanpassingsvermogen van beider karakter. Het evenwicht hierin te bewaren is hoogst moeilijk en bij velen, zooals mij gebleken is, een onmogelijkheid. Drift, jaloezie, gewettigd of ongewettigd, enz. overschrijden de grenzen en de ellende is volkomen.
Ik sprak daar van gewettigde jaloezie en als van zelf kom ik nu op No. 3. Het spreek-