haast altijd iets droomerigs hadden, verduisterden zich een oogenblik, en krampachtig trilden hare lippen.
Snel, om voor de meisjes te verbergen hoeveel pijn haar dit ééne woord veroorzaakte, en hoe de herinnering aan dit ‘thuis’ in staat was hare geluks-stemming oogenblikkelijk te verbitteren, draaide zij zich snel om, en op de teenen staande, strekte zij zich zoo lang mogelijk uit, om haren hoed van eenen der haken van den kapstok te trekken.
Toen, zich dadelijk weer beheerschend, lachte zij opgeschroefd vroolijk, terwijl zij haren matelot opzette: ‘Natuurlijk vraag ik jelui allemaal, als ik een partijtje mag geven, maar ik zou er maar niet te veel op rekenen.’
‘Nou dag Am, dag Jet, dag Jo, dag Dien, dag allemaal, plezierige vacantie hoor!’ en gauw van den grond opnemend het stapeltje bruin-gekafte boeken en een grooten atlas stormde zij den gang en het portaal door, de meisjes verbluft over haar haastig heengaan achterlatend, die gewoonlijk met haar denzelfden weg uitgingen.
‘Wat deed Nel vreemd!’
‘Nou, ze is wat zenuwachtig! Ik kan het mij best begrijpen. Ik zou het in hare plaats ook zijn! Nou Lien, als jij alleen zenuwachtig bent, als je no. 1 wordt, dan zal je niet veel last van je zenuwen krijgen, boor kind!’
‘Wie weet, wie weet?’ lachte Lien.
Nel was al een heel eind onderweg, toen de meisjes nog altijd door lachend-pratend, plagend en schertsend in de kleedkamer van de zesde klasse stonden. Zij dacht heelemaal niet meer aan de meisjes op school, hoewel zij er zeker van was, dat zij het ook na haar heengaan nog druk over haar hadden.
Op het oogenblik, terwijl zij schijnbaar zoo kalm over straat liep, trilde alles aan haar van opgewondenheid.
't Was ook zoo heerlijk, zoo heerlijk en zij had er zoo vaak in stilte om gebeden, omdat zij door de vervulling van dezen, haast onbereikbaren wensch, een plotselinge verandering in haar zoo diep-treurig kinderleven verwachtte.
De tweelingen en kleine broer - kleine broer, en de tweelingen, daarom draaide alles in huis. De tweelingen werden altijd luid geprezen en bewonderd, omdat zij beiden op het gymnasium gingen.
De tweelingen werden gestraft als hunne rapporten slecht - hunne cijfers onvoldoende waren.
De tweelingen werden geroemd, beloond, met lieve woordjes overladen.
De tweelingen waren de trots van de familie, omdat zij later gingen studeeren - de eene voor dokter, de andere voor advocaat.
Hoe Nel oppaste, daarover bekommerde zich niemand.
Wat Nel zou doen als zij groot was, werd niet gevraagd.
Studeeren in geen geval. De studie van Lien en Jeanne zou immers toch al zooveel geld kosten.
Nel mocht niet naar een gymnasium noch naar eene Hoogere Burgerschool.
Als Nel groot was, moest zij maar haar examen voor nuttige en fraaie handwerken doen! Trouwens, ze zag er veel te droomerig en dom uit om te leeren.
't Was de eenige domme van de familie, - want Hans zou ook wel een ‘knappertje’ worden, - die had zulke geestige oogen en kon soms zulke leuke dingen zeggen.
Zóó werd er over Nel gesproken in hare tegenwoordigheid, zoo goed als in hare afwezigheid. Och, wat had Nel zich vaak in slaap gehuild van verdriet, om de onrechtvaardigheid van hare ouders.
Was zij niet even goed als Lien en Jeanne?
Waarom hadden zij als oudsten zooveel meer rechten dan zij, die 3 jaren later werd geboren?
O, zij wist het best, dat de twee grootmama's, die door de geboorte van de tweelingen beiden, tegelijkertijd benoemd werden, er het meest toe bijdroegen om Jeanne en Lien op te hemelen en te verwennen.
Zij wist het maar al te goed, dat bij háre geboorte geen vroolijkheid maar wel groote teleurstelling geheerscht had, omdat men zoo op een ‘jongen’ had gehoopt, en het wéér een meisje was.
Zij kon niet altijd berusten, zacht zijn en flink eene jaloersche opwelling bedwingen, als zij zag hoe broer, die vier jaren na haar was geboren, door moeder en vader om het hardst vertroeteld en verwend werd, dat wist zij zelf wel heel goed. Och, zij leed zoo, die arme kleine Nel.
In stilte vond zij hare ouders slecht, die haar, omdat zij de middelste was, onthielden wat haar evengoed als de drie anderen toekwam.
En niemand, die de ouders er op wees, hoe de kleine meid zichtbaar leed door dat ingehouden hartstochtelijk verlangen om ook eens geliefkoosd te worden, ook eens van hare moeder te krijgen in eene spontane opwelling van teederheid, een hartelijken zoen, een liefkozend woord, een warme blik.
Toen kwam de schooltijd, die haar alles vergoedde.
De onderwijzeressen vonden Nel een vreemd droomerig kind, met een warm liefdevol hart.
Zij hielden allen van Nel, de meisjes van hare klasse evengoed als de klasse-onderwijzeressen.