deze lamp nog hare bezwaren - de olie werd uit den hollen voet naar de pit opgepompt. Zoolang de lamp nieuw was en in orde, ging de zaak goed en het fraaie, heldere licht scheen iets heerlijks, zoodat ieder den gelukkigen bezitter van zulk eene lamp wel moest benijden.
Maar weldra kwamen de ongemakken. Het pompwerk haperde en elk half uur moest men de olie oppompen. En zoo verwend was men reeds, dat men dit lastig vond, terwijl het nog slechts kort geleden was, dat men elke vijf minuten de vetkaars moest snuiten.
Wel is waar, wilden voorzichtige en angstvallige menschen, niets van de moderateurlamp weten. Dat licht was veel te schel, beweerde men; men kreeg er hoofdpijn van en pijn in de oogen, ja als men er lang in keek, zou men er blind van kunnen worden.
Dat was ook de tijd, toen men vreesde, dat men door het reizen in den spoortrein krankzinnig zou worden en een der eerste stoomschepen door verwoedde schippers werd vernield. -
Doch laten wij niet te zeer lachen over de vrees onzer voorouders, over moderateurlampenziekte en spoortreinwaanzin. In onze dagen zijn er immers ernstige dagbladartikelen, die over automanie en rijwielziekten handelen en nog zooveel meer, dat bij nadere beschouwing eene hersenschim blijkt te wezen.
Intusschen was er in 't begin der dertiger jaren weer iets nieuws verschenen, de zwavelstok, die hoewel eerst met wantrouwen begroet, spoedig een vaste plaats veroverde.
Wat al verbazing, toen men de eerste zwavelstokken zag branden.
Geen staal, geen vuursteen, geen tondel meer en ook geen fidibus. Wel is waar was de zwavelstok een klein duiveltje, dat knetterde en leelijk naar zwavel rook.
De säkerhets-tändstickors kwamen eerst veel later. Maar de huisvrouw, die haar moderateurlamp met een zwavelstok aanstak, werd nog meer met trots vervuld over den vooruitgang der wetenschap, dan wij, wanneer wij het knopje voor het electrische licht omdraaien.
Doch toen kwam die groote ontdekking, die de verlichting eene reuzenschrede vooruit bracht en al het tot dusver gekende in de schaduw stelde. De petroleum werd ontdekt, de petroleumlamp vervaardigd en met haar kwam eene schittering van licht die telkens grooter omvang verkreeg.
Voorbij was het met het oppompen. En rook ook de eerste petroleum heel naar en zou de stap nog groot blijken van den eersten eenvoudigen platten brander tot de tweevlammige lampen van onzen tijd met de heldere, reukelooze petroleum, toch had men zich van de traditie der voorouders geheel vrij gemaakt en overal werd met ongeduld ‘meer licht’ verlangd.
Maar niet alleen in huis - ook daarbuiten. Voorbij waren de tijden, dat men des avonds angstig met een lantaarn, waarin twee kaarsstompjes brandden, naar huis werd geleid. Na de olielantaarns, die de groote steden slechts gebrekkig verlichtten, kwamen de petroleumlantaarns.
Doch ook de petroleum moest wijken voor het gas, dat met zijn lichtglans de petroleumlamp donker deed schijnen.
Eerst waren het de open gasvlammen, die men tegenwoordig bijna niet meer aantreft - toen de vlammen met lampenglas en daarna, nog niet heel lang geleden, kwam het verblindende gasgloeilicht.
Maar ook dit zou worden overtroffen. De electriciteit begon haar zegetocht.
Nog voert het gas een strijd om de heerschappij met het electrische licht. De electriciteit laat zich nog niet al hare geheimen ontlokken; alles wat wij reeds omtrent haar weten, hoe groot ook de diensten mogen zijn, die zij der menschheid reeds bewijst, - toch is dat alles nog slechts een begin.
Wie, die te Berlijn des avonds op den ‘Potsdammer Platz’ heeft gestaan en gezien heeft hoe tien electrische lampen op twee torenhooge zuilen rustend, het groote plein als in het helderste daglicht doen baden, en hare lichtbundels naar vijf richtingen in de vijf daarop uitkomende straten werpen, zoodat zelfs het kleinste hoekje schel verlicht is; wie dan ziet hoe in deze straten de electrische lampen gloeien als reusachtige parelsnoeren, die moge wel niet twijfelen aan de overwinning der electriciteit.
En wie weet of over tien of twintig jaren al deze lichtglans van heden den mensch dan niet even bescheiden en treurig zal beschijnen, als ons de moderateurlamp en de vetkaars onzer voorouders.
Want het ‘meer licht’ is in onzen tijd van haasten en jagen naar altijd grooter snelheid van groote beteekenis geworden.
‘Meer licht’ hebben wij allen noodig op elk gebied en in elken strijd om het bestaan. En zoo zal ook eenmaal het electrische licht,