wellicht dat ik dan ook nog 's voor kunstenaar-in-verf wordt aangezien, zóó ik 't geluk mag smaken, 'n duitje in 't zakje der algemeene zelf-propaganda, zelf-bewondering te wippen. Maar vooral moet mijn eigen duitje niet te groot aan kwantiteit zijn, dat laat ik tot op-springen-staande extase-menschen over. De hoofdzaak is dat 'k 'r bij kan zijn - en mijn bijzijn òpgemerkt wordt, vooral door reporters.... Wáárom zeg 'k niet!.... Als ze mijn raad gevolgd hadden, de commissie-leden, zouden ze in 't minst niet verlegen gezeten hebben. De reproducties zouden dan niet van schilderijen afkomstig zijn, waardoor héél wat meer menschen van 't geslacht der kunstkenners gebaat, en héél wat minder gehaspel, geroer, reclame, geschrijf, enz. noodig zou zijn geworden. Daarenboven zouden de kleur-opstandelingen, die 't niet precies 't zelfde konden vinden òf je 't schilderij voor je hebt, dan wel 'n plaatje, wat er op gelijkt - bizonder tevreden gesteld zijn. Hunne gelaten, nu vertrokken in minachtende plooien, zouden zoet-lief glimmen van vreugde en gelukzaligheid. Ik namelik deed 't voorstel, inplaats van Rembrandt zelf-en-andere-portretten te reproduceeren, de physionomieën der bewonderaars en keur-bevoegden in druk te brengen. O, 'k ben zeker van een welverdiend succes. Eerstens de dankbaarheid van 't Nederlandsche volk dat beslist een der familiare, kennissen of familieleden onder de conterfeitsels zou aantreffen, waardoor de bewondering, bovenal voor den persoon die 't geluk smaakte afgedrukt te worden, ten toppunt zou stijgen. De onsterflikheid leidt dan van-zelf ook geen schade en de kritiek was vrijwat milder gestemd. Dat toppunt stijgen is ook niet van belang ontbloot, met 't oog op de bestuurbare-luchtballonkwestie. Wieweet welke resultaten we hoogstwaarschijnlik zouden krijgen. De geschiedenis van den adelaar en het kolibrietje werd alsdan gesymboliseerd, de
geschiedenis van het kleine vogel-beestje, dat met den adelaar omhoog steeg, door zich listig onder zijne lange vleugel-pennen te verschuilen... en toen-ie boven, hoog in de lucht was deed alsof ie daar zonder hulp gekomen was. Dat hij de adelaar noodig had, daarvan repte-ie niet... hoewel dat enorme beest het diertje toch naar boven droeg.
Tweedens: Rembrandt zou minder te lijden hebben, jà, in 't geheel niet noodig zijn geweest. Menig boekhandelaar en plaatwinkelier zou daardoor misschien van stroppen verschoond blijven. Die verschoonde stroppen heb ik eenig uitgedacht, 'k Sta versteld... bij 't rammelen van een hoopje geld, zegt een oud liedje - ik moet echter opmerken, dat ik alleen versteld sta van mijn leukheid... niet van 't geld, dat rammelt nog maar altijd niet. Of 't voor de Rembrandtfeesten, Rembrandtondernemers, Rembrandalcoholiseerders rammelen zal worden!? Ja, dat is 't nu juist waarover ik me bezorgd maak. Dat rammelen inspireerde mij. Want zie 's aan! Bijaldien verschillende portretten van heden ten dage mopperende kopstukken van eeuwig dure kunst-zwoegers, kunstfabrikanten op deze, door mij uitgevonden lumineuze wijze geexposeerd werden en in den handel gebracht, zou mijn grandiose, nooit volprezen inval, éénmaal in de analen der historie vermeld - absoluut rammelende schijven zoo niet direct in den hàndel, dan toch in den wandel brengen, ofschoon rammelende schijven voor den handel gebruikt worden en 'n in kleurengedrukt prentje, waarop je zelf-voorkomt zeker eenige waarde heeft.
Als de heeren commissieleden daaraan in de allereerste plaats gedacht hadden of tenminste mijn raad niet in den wind sloegen, was 't magnefiek geloopen. Van trappen, slaan of bijten naar elkaar geen sprake. Vriendelik ooggeknip - lief handjesgegeef - opgewonden kritieken en geestdriftige koopers. Mein Liebchen was willst du noch mehr.
't Is merkwaardig, maar als je als kalm, doodbedaard toeschouwer langs de rijen der dol-prijzende Rembrandt-geïnfecteerden wandelt en je bespiedt opmerkzaam de gezichten der armwiekende, astmatisch-ademende leeken, krijg je soms de lieflike aandoening de gapende, puiloogende tronies te beaaien, want werkelik je weet zoo zeker als.... als Rembrandt zaliger, dat het meerendeel geen notie heeft van hunne adoratie. Dit nu neem ik niemand kwalijk, o neen, ik heb de menschen er des te liever om, daar komt hun onschuld zoo in uit, 't lammerachtige. In zulke dingen kun je door en door de luitjes leeren kennen. Ga achter de met wellust smullende of dweepende Rembrandtminnaars staan en 'n gratis-les in fysionomiekunde zij uw deel. Goochempjes koekeloeren ze rond, werken zich als 't ware de trekken van geuniformeerde schilders in, van 't kenmerk fluweel, fluweel en nog 's fluweel met baarden en haren, verward of ietwat gesoigneerd, dat hangt van 't talent af, om