De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Men verkondigt steeds luid: ‘uw' roeping, zoo eêl,
Is te zijn trouwe gade en moeder!’
Nu vraag ik u, waarom dan blijven zoo veel
Zitten wachten, vaak levensmoede?
Zoo velen op aard blijven zitten als wij,
De wil is zoo goed als de beste,
Hoe edel onze bestemming ook zij,
Wat baat ze ons dan ten leste?
Die vreeselijke tegenstrijdigheid,
Mij voert ze tot wanhoop al lang!
Als manlief voor onze bestemming pleit,
Waarom dan voor 't huwlijk zoo bang?
‘Zie om u heen,’ zoo spreekt Marian,
‘In plaats van trouw mamaatje
Een flinke huisvrouw, vindt de man
Vaak - een paradepaardje.’
N.N.
| |
Een Puzzle.‘Vindt jij het geen puzzle,’ vroeg eens Melanie,
Al lachend aan mooie Marianne,
‘De valsche bewering, de prachttheorie,
Ons ingeprent steeds door de mannen?’
‘De vrouw die is enkel,’ zoo roepen ze luid,
‘Voor gade en moeder geboren,’
‘Heel goed, maar vat jij dan wat of het beduidt,
Dat wij daartoe niet zijn verkoren?’
‘Met ons zijn er honderde meisjes gewis,
Die zeker graag trouwen zullen:
Ik oordeel: als dat mijn bestemming heusch is,
Dan moet ik die kunnen vervullen.’
‘Mij is het een raadsel; de man is het bangst
Om vrijheid te missen door trouwen,
Nu vraag ik: Hoe rijmtzich hun huwelijksangst
Met 't levensprogramma der vrouwen?’
Antwoord van een derde:
Het rijmt niet, maar weet je waar dat 'm in zit?
De wereld staat scheef, ze is uit het gelid.
Wordt daarin het evenwicht weder hersteld,
Vermindert de weelde, de dorst naar het geld.
Dan zet niet de vrouw meer haar roeping op zij,
Dan jaagt niet de man zijn geluk meer voorbij
Maar bouwt zich een nestje voor huwelijkstrouw
Waar 't wijfje weer is: d' ‘ewig weibliche’ vrouw.
B. DE GRAAFF v. CAPPELLE.
|
|