die een uitstekende opvoeding genoot, alle baantjes, die men rangschikken kan onder de veelomvattende rubriek ‘Stütze der Hausfrau’.
Een schat van ervaringen deed ze op in den tijd, toen ze ‘Juf’ was bij negen kinderen, ziekelijke dames verpleegde, huishoudens bestuurde, of als ‘Reisebegleiterin’ meetrok de wereld in, maar tevens werd 't haar duidelijk, dat géén vrouw van karakter op den duur een leven van steeds wederkeerende krenkingen en vernederingen kan verdragen, dat ze moest trachten een zelfstandige positie te vinden, waarbij ze niet gedwongen werd, haar voeten onder anderman's tafel te steken.
Een kantoor, in die dagen voor meisjes een bijna onbereikbaar ideaal, was haar vurigste wensch, maar daar juffrouw Fleischmann niet verkoos te worden beschouwd als minderwaardige, goedkoope arbeidskracht, doch wilde zijn de gelijke van den man, die deelt in al zijn zorgen, in al zijn plichten, maar ook profiteert van zijn rechten, had zij met heel wat moeilijkheden te kampen.
Eindelijk echter gelukte het haar door tusschenkomst van wijlen den heer Aug. Rapp, directeur der Maatschappij New-York, bij deze instelling een werkkring te vinden. Aanvankelijk bestond ze slechts in 't vertalen der Amerikaansche brochures, doch éénmaal ingewijd in de geheimen van het assurantievak, toonde juffrouw Fleischmann hiervoor een merkwaardigen aanleg te bezitten, zoodat het haar weldra gelukte verschillende posten af te sluiten.
‘En ondervondt u veel tegenwerking in dit, voor de vrouw, geheel nieuwe beroep?’
‘Niet bij de collega's. Op 't kantoor werd ik met de grootste welwillendheid behandeld, maar 't publiek, neen, 't was gewoon vreeselijk. Men wilde per se niets anders in mij zien dan een zoogenaamde man-vrouw, die enkel en alleen dit baantje had aangegrepen om van zich te doen spreken. Tal van anonyme brieven, waarin men mij op de meest hatelijke wijze beleedigde, dateeren nog uit dien tijd, ja, zelfs mijn eigen familie bejegende me met spot en minachting. Je brood verdienen, best, maar dan op de manier, zooals ik het tot dusver gedaan had; een andere weg bestond er in hun oogen eenvoudig niet....’
Ondanks dit alles wijdde juffrouw Fleischmann zich met hart en ziel aan haar nieuwen werkkring, en smaakte de voldoening, dat de Tweede Hollandsche Mij. voor Levensverzekering, waaraan zij eenigen tijd werkzaam was, haar tot inspectrice wilde benoemen, doch daar deze instelling geen pensioenen en lijfrenten uitkeerde, en juffrouw Fleischmann juist voor deze onderdeelen der branche een bijzondere voorliefde koestert, ging ze over naar de Nationale Levensverzekeringsbank, waar zij sinds den 9den Juli 1886 als inspectrice voor Nederland fungeert.
Onvermoeid heeft ze al dien tijd gearbeid, en ondanks haar drukke bezigheden, vindt men haar steeds bereid om steun te verleenen in ruimen, breeden kring.
Veel goeds heeft ze in en door haar werk tot stand gebracht. 't En bloc verzekeren tegen besmettelijke ziekte, zoo nuttig voor scholen, hotels en gestichten, vond door haar toedoen ingang in Nederland. Zij is het, die ijverig werkt om de pensioenkwestie voor verpleegsters opgelost te zien.
Belangloos stelt ze zich beschikbaar tot het houden van voordrachten, steeds bepleitend het nut der verzekering, vooral waar het geldt pensionneering van ondergeschikten. 't Is haar heilige overtuiging, dat, zoolang de staat hiervoor niets doet, ieder werkgever zedelijk verplicht is zijn personeel te vrijwaren voor gebrek en armoede, als gevolg van hoogen leeftijd.
Een ieder, die in 1898 de Nationale tentoonstelling van Vrouwenarbeid bezocht, zal zich herinneren, hoe Mary Fleischmann en haar trouwe assistente, juffrouw Schuller te Apeldoorn, steeds op het terrein aanwezig waren, om belangstellenden op de hoogte te brengen van de pensioenskwestie in 't algemeen, maar in 't bijzonder waar het betreft de kleine burgergezinnen, die in den echtgenoot en vader meest ook den kostwinner verliezen.
Wel was 't een groote teleurstelling, dat, toen eenigen tijd later als resultaat van hare bemoeiingen het ‘Nederl. Collectief Pensioenfonds’ werd opgericht, men dit deed, zonder de vrouw, die hiervoor steeds geijverd had, er in te kennen. Wie beter dan Mary Fleischmann zou de jonge vereeniging met raad en daad ter zijde hebben kunnen staan?......
't Werd tijd om te vertrekken, maar één vraag moest me nog van 't hart.
‘Vindt u, op grond uwer ervaringen, de verzekeringsbranche een goed beroep voor onze hedendaagsche meisjes?’