Leven.
Grijsblauwe lucht boven grijsblauwe bosschen. Zwarte hond in wazige velden. Zwarte hond met groote, bruine oogen sprong naast ons met lange, jolige sprongen; lange, fluweelige flapooren waaiden in den wind.
Dat was Cora, mijn hond.
In de verte sprongen z'n kameraadjes.
Groote dog, gele vlek in het waas, kwam aangehold en nam Cora mee naar de andere honden, en alle vier wachtten ze ver-weg op ons. We moesten over een paar bevroren sloten gaan. Henk probeerde eerst eens, of 't ijs sterk genoeg was, om ons beide te dragen, en, als hij vond, dat 't vertrouwd was, gleed ik hem na en de honden volgden. Eerst met lang, bedachtzaam pootverzetten, later, toen ze zagen, dat er geen gevaar bij was, renden ze er achter elkaar nog eens over, en nog eens, zulke vroolijke jongens!
Ik denk, dat ze 't erg grappig vonden, op 't water te kunnen staan; de gele dog lachte tenminste. Ja, Wodan kan lachen met dichtgeknepen, guitige oogen.
Kleine Fox liep nijdigjes tegen 't ijs te keffen en er in te happen, kleine krabbetjes aan den walkant zijn de achtergebleven sporen van z'n nijdige klauwtjes.
Kleine Fox houdt van ruzie en maakt zich boos over niets.
Kleine Fox is een ineengedrongen, stevig kereltje met opstaand wit, borstelig haar.
Toen holden ze weer verder, ons voorbij; oude Black toonde, dat hij nog wel dolle sprongen maken kon. Foxje bleef achter, maar haalde 't gezelschap gauw weer in met korte hipjes, tot ze samen vergroeiden in één vormlooze, wazige massa.
De ondergaande zon vertintte den horizont in rozerood en wierp een rozigen gloed over 't winterlandschap, die den grijzen nevel verving. Alles jubelde in zonnegoud. De jonge, kale boompjes op den achtergrond, vertelden van nieuw leven. Vóór ons strekten zich de grauwe velden uit, die vergingen in een tinteling van zonnevreugd.
Henk en ik liepen steeds voort over de bevroren stoppelvlakte met hier en daar slootjes, en bewonderden het landschap, dat zich wijd uitstrekte, oneindig wijd onder den lichtenden hemel; de rozige wolkjes, uitloopend in blauw-grijze strepen, die samenvatten de eentonigheid van winterluchten.
En over alles lag stilte, rust en vrede.
‘Lottie, zou je denken, dat er twee menschen bestaan, die zooveel van elkaar houden als wij twee?’
Die vraag hadden we elkaar al zoo vaak gedaan, en wij waardeerden zoo ons geluk in 't genieten van God's vrije natuur. Wij voelden, hoe we elkaar lief hadden en maakten illusies, die naar onze idealen trachtten te streven.
O, heerlijk, jong leven!
O, heerlijke natuur!
Zou ieder zoo intens voelen de kleinste bizonderheden van God's groote natuur en doordrongen zijn van haar goddelijkheid? Dat gevoel is in ieder, maar niet overal evenveel ontwikkeld.
‘O, Henk, wat zou 't goed zijn, als ieder leefde in en van de natuur; als ieder sterveling leerde kennen en verstaan de verhevenheid er van, en 't geluk, dat er ligt in 't streven naar begrijpen van natuurmacht.’
Nog steeds dwaalden we over de hardbevroren landen, terwijl de zon haar laatste stralen verschoot en alom een avondkoelte kwam aanwaaien.
Een eenzame boer liep in de verte van z'n Zondagsrust te genieten en toog weer huiswaarts naar z'n stille hoeve op de wijde, wijde vlakte
't Werd ook tijd voor ons, om naar huis terug te keeren en Henk floot de honden, die reeds vroolijk aandartelden, oude Black blaffend steeds, in verrukking van z'n dolle jacht over de velden. ‘Vooruit, jongens!’
Daar draafde het viertal ons weer voorbij en baande een weg door 't kreupelhout langs een sloot tusschen hoog riet en bevroren struiken.
Langzaam was de zon ondergegaan, ons z'n heerlijk-warmen indruk achterlatend; en we verheugden ons er op, dat er nog zoo veel zonnedagen zouden volgen en dat het leven zoo mooi is.
O, menschenkind, tracht toch Aarde's goddelijk Schoon te begrijpen.
SALOMÉ.