Over reizen. IV.
Voor H.H. te S. en anderen.
In mijn vorig artikel beloofde ik, op die questie van beleefdheid op reis nog nader te zullen terugkomen.
Wel, onbeleefdheid, stugheid, onhebbelijkheid zijn dingen die je altijd en in iedereen, al is hij of zij ook nog zoo oud, opvallen en hinderen. En omgekeerd dwingen een oude grijsharige heer, of een eerwaardige bejaarde dame, die met hoffelijkheid voor een ander op-zij-gaan, of zich op 'n bankje wat klein maken, om een plaatsje over te laten voor 'n derde, altijd een zekere sympathie af, een gevoel van respect. Maar toch blijft het veel vergefelijker in oude menschen, als ze zich wat egoistisch gedragen in zulke dingen, dan wanneer men jongelui en kinderen op 'n rücksichtslose wijze ziet optreden - vooral de laatsten wien het hotelleven gewoonlijk vroeg bederft, gedragen zich dikwijls op 'n wijze, waaruit men kan voorspellen de toekomst van bedorven, eigenzinnig, onhebbelijk wereld-meisje of salon-fatje. Commandeeren tegen de kellners, tegen de kinderjuffrouwen, huilen als ze niet dadelijk hun zin krijgen, met 'n blasé air neerzien op minder-mooi-gekleeden, al zulke leelijke eigenschappen worden zoo recht botgevierd op reis, en de meeste ouders vinden 't gemakkelijker er geen notitie van te nemen, inplaats van te begrijpen dat de verantwoording van zulke slechte manieren bij hen-zelf berust. - Daarentegen - ik kom hier op 'n ondervinding van mij-zelf 'n vorig jaar - doet het zoo recht-aangenaam aan als 'n jongmeisje toont welopgevoed te zijn, te weten wat goede manieren voorschrijven.
- We hadden een alleraardigst berg-tochtje gemaakt, en, daar 't een warme zomerdag was, moesten we bij ons terugkomen letterlijk den Zahn-rad-bahn, die naar beneden voerde, bestormen. Een ruw Engelschman of Amerikaan drukte mij bij die gelegenheid weer af van de trede, waarop ik al stond, maar 'n landgenoot van hem sloeg hem met z'n stok over de handen, trok mij weer naar binnen, en voegde hem in 't Engelsch toe: 'n Dame gaat vóór 'n heer zou ik denken. - Enfin, we waren erin dus. En ik dankte den hemel voor m'n stáánplaatsje, want ik was dood-af. - 'n Groot gedeelte der zitplaatsen was ingenomen door een dier jonge-meisjespensionaten, waarvan Duitschland en Zwitserland wemelen, waar backfischen tusschen zeventien en negentien hare opvoeding voltooien, met-een met 'n mooie natuur kennismaken, en gratis duitsch of fransch leeren spreken. -
Een van die meisjes - een allerliefste blondine - verstond waarschijnlijk iets van het beklag, dat mijn vriendin over mij uitstorte, omdat ik, moe als ik was, moest staan; misschien ook zag ze aan mij mijn groote moeheid, want juist in die dagen was ik heel-weinig sterk; misschien ook handelde zij impulsief uit vriendelijkheid-alleen. Hoe dit zij, met 'n allerliefst rose kleurtje van verlegenheid, rees ze plotseling op uit haar hoekje, en zei in 'n aardig gebroken duitsch-Zweedsch taaltje, dat ik haar plaats moest innemen; zij was jong en gezond, en kon best staan! Gij hadt moeten zien met welk 'n trotsche voldoening haar opvoedster, de pension-dame, die handelwijze gadesloeg. Zij straalde. En ik kon haar welgevallen begrijpen. Het doet zoo prettig aan, 'n jong, aan den ingang van het leven staand backfischje, aldus te zien optreden op 'n eenvoudige, beminnelijke, ongemaakte, toeschietelijke wijze.
Ik geloof, als meisjes van zestien, zeventien jaar wisten, hoe belachelijk en terugstootend juist zij, op hun leeftijd, zich maken door airtjes aan te nemen, door coquet te willen doen, of door zich geaffecteerd aan te stellen, ze zouden in hun eigen belang wijzer zijn, en zich altijd op hun voordeeligst voordoen door vriendelijkheid en toeschietelijkheid en eenvoud.
In dit opzicht hebben wij hollanders ook nog te strijden tegen onzen stijven teruggetrokken aard, bang om ‘opdringerig’ te zijn. - Zelve heb ik me dien dwazen angst nog korten tijd geleden te verwijten gehad, en mij bij die gelegenheid dan ook voorgenomen niet meer er aan toe te geven.
Het was in de Jungfrau-bahn. Als men aan de laatste stations Eiger-Gletscher en Eismeer uitstapt, om het heerlijk alpen-tooneel te bewonderen, dan is het daarboven in die sneeuw- en ijsomgeving plotseling heel-koud, kil-bepaald, en het behoort dan ook bij zulke tochten, dat men, hoe warm het ook is beneden, zich behoorlijk voorziet van mantels, doeken etc., om die daarboven om te slaan. - Wel, ik was op het punt van mijn plaatsje in den weer tot vertrek