De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 769]
| |
30 Mei 1906.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 770]
| |
heid’ trouwen, (ik noem hier opzettelijk dit woord verliefdheid, omdat liefde iets anders is en hoogers), dan komt dat veel meer voor in bovenbedoelde kringen bij de mannen dan bij de vrouwen. - Ik wéet zeer zeker meer dan één voorbeeld van 'n man, die 'n meisje vroeg niet om bijredenen, alleen maar omdat hij zin kreeg in hare lichamelijke bekoorlijkheden, dus omdat hij, op de gewone alledaagsche manier uitgedrukt, haar ‘liefkreeg.’ - Daarentegen komt het wederkeerige gevoel bij het meisje in dezelfde omstanheden heel zelden voor. Zij trouwt bijna zonder uitzondering in koelen bloede uit berekening, omdat ze niet wil ‘blijven zitten,’ omdat ‘het tijd wordt’, omdat haar beste vriendinnen óók getrouwd zijn, omdat ze het thuis vervelend vindt, en zich overbodig voelt, óók wel om die redenen die mijn correspondente vooronderstelt dat alleen bij den man voorkomen: zucht naar 'n titel, naar invloed, naar 'n groot fortuin, etc. - Logisch echter volgt hieruit het door mijn correspondente terecht dwaas-geachte ‘zich laten voorstaan op het getrouwd zijn.’ Immers, zij die het huwelijk aangaat, niet uit liefde, maar uit berekening, kan zich moeilijk voorstellen, dat haar ongetrouwde zuster anders denkt dan zij, en ongehuwd is gebleven uit vrije-verkiezing. Zij gevoelt zich dus gerechtigd neer te zien op deze. Want zij vindt het bezit van 'n man - aan wien zij zelve hare vrijheid verkocht (elk huwelijk niet uit liefde gesloten is van de zijde der vrouw 'n verkoopen van haar lichaam), per-se te verkiezen boven het in haar oogen vreeselijke ‘oude-vrijster’ heeten. Daarom, al heeft mijn correspondente volkomen gelijk, dat dit alles dwaas is, het zal altijd zoo blijven, om de zeer eenvoudige reden, dat de meerderheid der gehuwde vrouwen trouwt uit bijbedoelingen, en dus nooit hoog genoeg zal staan om hare ongetrouwde zuster in 'n ander licht te beschouwen dan dat van zegepralend medelijden: Jij hebt geen man weten op te doen, zooals ik! Dat echter 'n verstandige hoogstaande vrouw zich zoo iets niet aantrekt, juist omdat ze wel weet hoe de vork in den steel zit, en ook omdat ze kent hare eigene intieme levensgeschiedenis, spreekt, dunkt me, van-zelf. - Ik geloof dat ik op dit punt mijn meening niet verder behoef uit een te zetten, omdat mijn eigen leven en optreden in deze questie een afdoend bewijs is, dat een ongehuwde vrouw zich over alle spotternijen, hatelijkheden, en vooronderstellingen betreffende haar ongehuwd-blijven kan verheven achten, zoolang zij voor zichzelve weet de reden van dat alles. - ‘In de tweede kolomGa naar voetnoot*) haalt U 't volgende aan: “De huwelijken uit berekening gesloten, zijn in de meeste gevallen buitengewoon gelukkig, omdat er niet veel idealen te verliezen zijn. Komen in zoo'n huwelijk dan kinderen, dan zijn er met één slag idealen, waaraan de moeder vroeger als meisje slechts schroomvallig en met een vaag vermoeden gedacht heeft. Dan is het geluk volmaakt.” - Als dat waar zou zijn, wat zouden er dan veel volmaakt gelukkige huwelijken wezen; ik voor mij geloof niet dat die er zijn. Hoe is 't anders mogelijk, dat er zoo'n massa vrouwen zijn, die veel uitgaan, overdag en 's avonds, die veel op reis gaan, dikwijls zonder hun kinderen mee te nemen, in plaats van al het mogelijke te doen, om het in eigen huis, man en kinderen zoo gezellig en aangenaam mogelijk te maken.’ Hier heeft mijn correspondente het woord ‘geluk’ opgevat in den idealen zin. Zij vergeet echter, dat de aangehaalde woorden niet zijn van mij, maar van een ander (‘De hulpprediker’ uit het duitsch vertaald.) Die ander nu heeft het bewuste woord ‘geluk’ gebruikt in de banale beteekenis, die men er aan hecht in het dagelijksch leven. Wat ‘men’, de gewone menschen, verstaan onder ‘geluk’, dat bereiken zij inderdaad in de hier bedoelde huwelijken. - Zij vinden het ‘ziekelijk’ den heelen dag bij hunne kinderen te blijven, niet zonder hen op reis te willen. - Ik ken verscheidene durchschnitts-huwelijken, die van ‘geluk’ geen andere, hoogere opvatting hebben, dan 'n gezellig samenzijn van samen visitetjes maken en diners bezoeken en logeer-partijtjes houden, en schitteren en pronken met mooi porselein en dito chrystal, etc. Van 'n innig samenleven, zooals mijn correspondente dat bedoelt, is daar geen sprake. De kinderen zijn bij de juffrouw, mogen nu en dan eens met papa of mama gaan wandelen, mevrouw heeft hare genoegens, meneer de zijne. En toch ben ik overtuigd, dat die soort menschen zich ‘gelukkig’ getrouwd achten, om de zeer eenvoudige reden, dat ze aan het huwelijk en aan het leven geen hoogere eischen stellen dan zulk oppervlakkig bij elkaar behooren. - Als ik aan die menschen zou zeggen: ‘ik zou met jullie zoogenaamd “geluk” niet graag | |
[pagina 771]
| |
ruilen, want ik noem dat geen “geluk”’, dan zouden ze mij niet gelooven, omdat ze mij niet zouden begrijpen. Ze zouden heel eerlijk, te goeder trouw, vooronderstellen, dat ik zooiets beweerde uit 'n soort jaloezie. - En ik spreek nu niet van 'n uitzondering-geval, maar juist van de overgroote meerderheid der gewone ‘gelukkige huwelijken’. ‘Ook geloof ik dat er zooveel ongelukkige of minder gelukkige huwelijken ontstaan, doordat de jongen en het meisje zich in hun engagementstijd anders voordoen dan ze zijn; er wordt van beide kanten comedie gespeeld, bewust en onbewust; zouden ze dit niet doen, dan zouden er meer engagementen verbroken worden, of, als het toch tot een huwelijk kwam, zouden beide partijen minder teleurgesteld wordend.’ Ja, dat is volkomen wáár. - Ook in dit opzicht is de beschaafde stand er veel ongelukkiger aan toe dan de volksklasse. Dienstmeiden leeren hare ‘vrijers’ veel grondiger kennen dan ‘dames’ hare verloofden, die zij op 'n bal of 'n diner plechtstatig ontmoeten, en die zich jegens hen anders voordoen dan ze zijn. - Evenzeer echter doet de jonge dame zelve zich óók heel anders voor als ze ‘uitgaat’, dan ze straks zich zal ontpoppen na haar huwelijk; tien tegen een van 'n elegant, zorgvuldig-gekleed persoontje, 'n slordige, van niets-afwetende huis-sloof, etc. etc. - Echter, op dit punt is er hoe langer hoe meer verandering merkbaar in de gebruiken en zeden. Wie tegenwoordig wil, ook in den beschaafden stand, die kan zijn of haar verloofde wel grondig leeren kennen door 'n langdurigen familiaren omgang vóór het huwelijk. Natuurlijk echter sluit ook dit niet uit wederzijdsche teleurstelling daarna, als de betrokkenen gelieven elkaar een rad voor de oogen te draaien. Want alleen in het samenleven in één huis, dag aan dag, gaat men zóó onophoudelijk met elkaar om, dat het onmogelijk wordt een rol te spelen. ‘Maar ik geloof ook, dat het heel veel vrouwen aan plichtsbesef ontbreekt. 't Spreekt vanzelf dat het een hemelsbreed verschil is, of men iets doet uit liefde, dan wel uit plichtsgevoel; 't eerste gaat zooveel gemakkelijker dan 't laatste, als 't ware vanzelf, terwijl 't laatste dikwijls veel strijd kost en heel veel wilskracht en volharding vereischt. Maar, zoo goed als het de plicht van den man is, om in het onderhoud van vrouw en kinderen te voorzien, even zoo goed is het de plicht van de vrouw om zoo goed mogelijk en naar haar beste weten voor man en kinderen te zorgen. Kan of wil zij dit niet, en is zij door omstandigheden niet gedwongen te trouwen, dan moet ze ongehuwd blijven, dat is dan voor haar zelve, zoowel als voor den man die haar zou krijgen en voor de kinderen die uit zoo'n huwelijk zouden voortkomen, het allerbeste. In een huwelijk waarin geen liefde of genegenheid bestaat tusschen man en vrouw, daar moeten beide een groot plichtbesef hebben; is dit niet het geval, dan kan er naar mijn meening geen sprake zijn van een goed, veel minder dus nog van een gelukkig huwelijksleven en in den regel zijn 't de kinderen die 't meest lijden onder dergelijke verhoudingen, en dat vind ik nog 't ergste van alles. Ik ben van meening, dat de ouderwetsche vrouw en moeder een veel grooter besef van haar plichten tegenover haar gezin had, dan de tegenwoordige moderne en in haar eigen oogen zoo verbazend ontwikkelde vrouw.’ Het eerste gedeelte dezer beschouwing, waarmede ik het van a - z ééns ben, beantwoordde ik reeds in het vorig nummer (slotgedeelte). - Zeker, ik ook geloof - gelijk ik daar uitvoerig uiteenzette - dat ik persoonlijk niet het plichtbesef zou bezitten mij in een huwelijk te schikken uit andere redenen dan die van liefde. Maar ook geloof ik, dat zij die wèl zulk een ‘verstands’-huwelijk aandurft, dan ook die taak, die zij op zich nam, plichtgetrouw heeft te volbrengen, maar verreweg de meesten doen dit niet. - Dat de kinderen dan in de eerste plaats het slachtoffer zijn, spreekt vanzelf. Menig meisje zou misschien een betere moeder, menig jongen een oppassender man worden, als haar of hem thuis een zorgvuldige liefdevolle opvoeding ware gegeven. En zelfs indien zulke kinderen, wat men noemt goed te recht komen, dan nog ligt voor hen over dat wat het mooiste en beste kan zijn uit onze herinnering - onze jeugd - een schaduw, die niet noodig ware geweest indien de moeder plichtbesef had bezeten. Dat de ouderwetsche vrouw en moeder meer plichtbesef bezat dan het hedendaagsche geslacht, is niet twijfelachtig. Huwelijken, uit hooge liefde gesloten, waren vroeger natuurlijk even zeldzaam als nu, en zullen ook wel altijd zeldzaam blijven. Maar, wie toen een durchschnitts-huwelijk sloot, redeneerde niet zooveel als tegenwoordig over ‘eigen-ik’ en ‘vrouwenrechten’ en ‘eigen ziel’ en al dat móóis meer, dat men kan samenvatten in één woord: egoisme. De vrouw van toen begreep, als ze een huwelijk had gesloten, dat het uit was met hare individueele | |
[pagina 772]
| |
vrijheid, zij begreep dat ze voortaan deel was van 'n door haar te vormen gezin, waarvan de straks komende jonge leden al haar zorgen, al haar teederheden vragen zouden. En, waar haar misschien inwendig de strijd soms zwaar is geworden, daar vond zij een machtigen steun in het geloof, in het eerbiedig buigen voor ‘Gods wil.’ De hedendaagsche vrouw echter heeft door allerlei lectuur zichzelve overtuigd, dat zij ‘recht heeft op 'n zelfstandig bestaan.’ En daar zij - zooals dat in de vrouwelijke natuur ligt - graag doordraaft op stokpaardjes, begrijpt ze niet hoe het eene het andere uitsluit, hoe zelfstandigheid, in dien zin van vrijheid, alleen mogelijk is, als men ongehuwd blijft, tenzij men dan, - waartoe de meesten spoedig genoeg vervallen - alle plichten verzaakt en, gelijk ik in mijn vorig artikel uitvoerde, zich feitelijk schuldig maakt aan 'n min bedrog, aan contract-breuk. - Daarbij komt dan nog het ongeloof, het afgedaan hebben met elke vrees voor een Hoogere macht, die ons op deze of die plaats heeft gesteld, zooals het vroegere geslacht het lot berustend aannam. - Vooral hierin ook schuilt een groote oorzaak van zooveel teugelloosheid en eigenzinnigheid en op het dwaalspoor geraken. Menschen, maar vrouwen vooral, hebben, behoudens de uitzonderingen van supérieure karakters onder hen, noodig: leiding, een band, een steun. - Waar die hen is ontvallen, en ze zijn aangewezen op zichzelf, komen ze in de war, doen domme dingen, raken haar stuur kwijt. Let maar eens op hoe verwaten-dom-onnoozel-eigenwijs de meeste vrouwen die iets geleerd hebben, die 'n examen voor dit of dat deden, zich aanstellen, redeneeren met akelig-plechtige gezichten, rondloopen zoo stijf-pedant, alsof de wereld voortaan 'n ding is beneden haar aandacht. Als ik zoo'n zoodje domme, van haar eigen geleerdheid gansch en al verbaasde en verdwaasde jufferen bijeen zie zitten, moet ik altijd lachen om 't gekke in 'n vrouw. - Van louter zelfvoldaanheid dat ze heusch zóó ‘degelijk’ zijn en zooveel ‘weten’, kunnen ze heelemaal niet meer lachen of gekheid maken. In hare onnoozelheid denken ze dat dit ‘beneden haar’ is. - Welnu, dit wijd-verbreide hedendaagsche soort is zoo mal geworden, omdat het geen steun en geen leiding heeft; omdat de omstandigheden haar maakten tot ‘zelfstandige vrouwen’, waarvoor moeder-natuur haar geenzins schiep. Geef 'n gewone vrouw 'n man die met haar weet om te gaan, die haar weet te leiden, en zij zal in negen van tien gevallen naar hem luisteren en 'n verstandig wezen worden. Maar beter nog dan 'n man, in wien zij zich kan vergissen, is een geloof, want daarin vergist zij zich niet, zoolang zij hier op aarde wijlt ten minste; dat blijft haar helpen en den weg wijzen, in welke moeilijkheden of teleurstellingen dan ook.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |