De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Vrouw.
| |
[pagina 761]
| |
klagenswaardige prinses heeft meegedeeld. Doch onlangs heeft haar zoon de gedenkschriften zijner moeder uitgegeven. In een voorrede valt hij de Vogüé scherp aan over zijn twijfel. Het blijkt n.l. dat Nekrassof met zeldzame getrouwheid de odyssea, in verzen heeft overgebracht. Noch in deze mémoires, noch in het gedicht wordt de liefde ook maar één enkelen keer als beweegreden genoemd voor de daden der prinses. In haar sober geschreven dagboek en in het beroemde werk van Nekrassof vinden we slechts den geest der Russische vrouw van 1825. Want het geval van prinses Wolkonskie staat niet alleen. Honderden vrouwen volgden hun mannen en verloofden naar de Siberische woestenijen om met dezen het lijden en de ellende te deelen, dat hen wachtte na den mislukten opstand der decabristen. En dit was de wijze waarop de vrouw in 1825 zich mengde in den vrijheidskamp der mannen, totdat ze zelf in staat zou zijn om mede te strijden voor recht en waarheid.
* * *
Dit oogenblik breekt aan als de groote zaak, die in de eerste helft der 19e eeuw de gemoederen bezig hield, is vereffend; als de lijfeigenschap is afgeschaft, in theorie althans. Doch het geldt niet alleen de macht van den meester over den slaaf, ook die van den man over de vrouw. Het was Nekrassof die in 1845 het eerst de partij der vrouw opnam, gedreven door een oneindig medelijden met de vrouw uit het volk. Zijn gansche leven zou hij verder aan de zaak der vrouw wijden. De vrijmaking der lijfeigenschap had de gemoederen hevig beroerd; de hervormende maatregelen waren echter ondernomen, geleid en uitgevoerd door het gouvernement. Zij die voor de vrijmaking hadden geijverd, hadden de vrijheid in het algemeen beoogd. Wat de zaak der boeren betrof, de verhouding tusschen meester en lijfeigene was nagenoeg dezelfde gebleven. Hier moesten nog ingrijpende maatregelen plaats vinden. In de gezinnen ontstonden conflicten tusschen de oudere generaties, die opgevoed waren met de tradities der lijfeigenschap, en de jongere die van vrijheids-ideën droomden. Tegen het gouvernement toonde de maatschappij zich vijandig gezind. Het ouderlijk gezag kon echter eerder omvergeworpen dan de machtige regeering. Vandaar de aanhoudende geschillen tusschen de ‘vaders’ en de ‘kinderen’ die Toergienef in zijn romans beschrijft. Twee soorten van botsingen zijn hier echter te onderscheiden. Ten eerste de conflicten tusschen de vaders en de zoons; deze waren over het algemeen weinig belangrijk: een verschil van opvatting of meening. In Rusland heeft het gezin de mannelijke leden altijd vrijheid van handelen gelaten, in verlichte kringen, wel te verstaan. Veel ernstiger en ingrijpender was de strijd tusschen de vaders en de dochters. Hier gold het een wezenlijke opstand tegen het vaderlijk gezag. De vrouw werd bijna even hard en wreed bejegend als de lijfeigene; zoodra de boere-zaak dus was vereffend, trad de vrouw op den voorgrond om zich te kanten tegen de dwingelandij in het gezin; dit is de reden dat deze strijd den vorm aannam van een vrouwen-beweging, die niets gemeen heeft met een eng, bekrompen feminisme, daar ze steeds door hooge idealen werd bezield. Vooral Toergienef heeft in zijn romans dien strijd tusschen dochters en vaders beschreven. Meestal worden deze gedwongen toe te geven als de dochter den ‘held’ wil volgen, waar die ook heentrekt. De tijd is voorbij, dat de vrouw zich als prinses Wolkonskie aan de voeten van haar vader werpt, smeekend haar niet te vloeken, omdat ze de ballingschap met haar man wil deelen. Omstreeks 1865 heeft het jonge Russische meisje een helder en duidelijk besef van haar menschelijke rechten: oordeelt ze het noodig, zoo tart ze het ouderlijk gezag. * * * Toergienef's romans werden nagevolgd door middelmatige letterkundigen, die niet in de schaduw konden staan, van den grooten Rus. Savietsj spreekt van ‘une marée de productions piètres’, die alle het type behandelde van de jonge vrouw of dochter die door den ‘held’ werden ‘bevrijd.’ Ze verlaat een ‘ruwen’, ‘dommen’, ‘reactionnairen’ man of vader om den in alle opzichten volmaakten ‘held’ te volgen. De schrijver betwijfelt echter of de bekoring die van den ‘held’ zelf uitging niet grooter was voor de ‘superieure’ vrouw dan zijn ideën. Dikwijls wrordt het geluk van een gezin verwoest door de komst van een dergelijk persoon. Een treffend voorbeeld geeft Sleptsof hiervan in ‘Moeilijke Tijden,’ een roman | |
[pagina 762]
| |
die in 1862 het licht zag. Geen ‘ruwe,’ ‘reactionnaire’ echtgenoot, geen ‘superieure vrouw komen in dit boek voor. Stsjétienien is een pomjestsjiek (grondeigenaar) met een middelmatig verstand; met zijn vroegere lijfeigenen, nu vrije boeren, tracht hij op zoo goed mogelijken voet te leven. Zijn vrouw is goedhartig van aard; in haar vrijen tijd bezoekt ze de zieke boerinnen. Hun leven glijdt dus kalm en genoeglijk voort. Een schoolkameraad van Stsjétienien vraagt verlof om zijn vakantie bij hen te mogen doorbrengen. Riazanof, de held, verschijnt en wordt met open armen ontvangen. De vrienden houden lange gesprekken. De gast is hoffelijk, maar sarcastisch. Mevrouw Stsjètienien luistert toe. Haar man lijkt haar nu zoo nietig en dwaas. Een nieuwe wereld doemt voor haar op. Eenige dagen later turen beiden naar de nachtelijke schaduwen, die de aarde al dieper en dieper omhullen. Dan overwint ze den schroom, die de koude Riazanof, ‘qui lui a demoli moralement son mari’ haar inboezemt: ‘Heeft u lief gehad’ vraagt ze plotseling. Ze krijgt een onbeteekenend antwoord. Kort daarop kondigt Rizanof zijn vertrek aan. Stsjétienien, die de verandering in zijn vrouw had bemerkt, heeft moeite om zijn blijdschap te verbergen. De vreugde is echter van korten duur, want na eenigen tijd wordt hij toch door zijn vrouw verlaten. Hier is het dus niet de liefde die het huiselijk geluk verstoord, maar het idealisme. Mevrouw Stsjétienien wil mede arbeiden aan de nuttige, heilige zaak. Eenige jaren later zal zelfs de tijd aan breken, dat jonge menschen de liefde uit hun hart zullen verbannen, als een onwaardig, dwaas, heiligschennend gevoel, dat de ontwikkeling der groote, sociale ideën belemmert. Ze willen slechts strijden voor de menschheid: ‘weg met persoonlijk geluk’ luidt de kreet eener gansche generatie.
* * *
Deze neigingen naar vrijheid, die tusschen 1850 en 1860 in intelleetueele kringen was ontstaan, verspreidden zich over het gansche land met de snelheid van ‘het stuifmeel dat door den wind wordt medegevoerd’. Zelfs in de verst verwijderde provincies werden vrouwen en meisjes die niet of bijna niet konden lezen, toch door de algemeene strooming meegesleurd. Bij dezen was het echter niet de idee, doch de liefde die haar macht uitoefende. Et souvent cette barque d'amour chavira. Ostrofskie, een beroemd tooneelschrijver, toont ons die milieux van provincie-kooplieden van vijftig jaar geleden, waar grenzenlooze onwetendheid heerscht, waar de hoofden der gezinnen een schandelijke dwingelandij uitoefenen. De man over de vrouw: de vader en moeder zelfs over hun gehuwde zonen: de oom over den neef, enz. In dergelijke gezinnen komt het plotseling tot een uitbarsting van de ‘schuldige’, ‘onwettige’ liefde. Doch evenals bij de intelleetueele vrouwen, was ook bij de weinig ontwikkelden de liefde niet de eenige drijfveer. De behoefte om zich een eigen, onafhankelijk bestaan te scheppen, deed ook menigeen het ouderlijk huis verlaten. In de laatste jaren der lijfeigenschap was de jonge generatie diep van dit gevoel doordrongen. Mannen zeiden: ‘Het brood dat slaven-handen hebben gekneed, wurgt ons!’ Vrouwen zeiden: ‘We schamen ons nog langer vaders, mannen en broeders tot last te zijn!’ Men wilde niet langer genieten van het fortuin, dat oudere generaties hadden verkregen door den arbeid der slaven. Weelderige woningen, voorvaderlijke kasteelen werden verlaten, om zolderkamertjes te betrekken, waar een schamel stukje brood wordt verdiend, en vele ontberingen geleden. Dit was het type van de ‘nieuwe vrouw’, die vrij wilde zijn en zelf werken. Het spreekt dat er onder deze massa personen waren, die uit snobisme meededen en zich aan dwaze overdrijving schuldig maakten. Toch waren deze in Rusland slechts gering in aantal. Beroemde schrijvers hebben de ‘nieuwe vrouw’ bespot om hun idealen, als Dostojefskie, Gontsjarof en Toergienef: dezelfde Toergienef die in den aanvang zijner loopbaan zulke bekoorlijke vrouwe-portretten wist te geven. Doch in de laatste dertig à veertig jaar heeft de Russische vrouw herhaaldelijk blijken gegeven van een zedelijken moed, die ieder bewondering afdwingt. Haar energie was onverwinlijk; in stilte arbeidde ze rusteloos voort. Savietsj, drukt dit zoo kernachtig uit waar hij zegt: ‘elles étaient pareilles à de certains vers qui, au bout d'un temps déterminé, transforment un sol stérile et dur en une terre riche et grasse, prête à recevoir la fécondante semence.’ In novellen en romans komen herhaaldelijk dergelijke vrouwe-typen voor. Door Gleb Oespenskie leeren we b.v. hunne Petrofna Ivanova kennen, vroedvrouw in dienst van | |
[pagina 763]
| |
de een of andere Zemstoo. Na een jaar van zwaar werk gaat ze enkele weken bij haar moeder uitrusten op het platte land. Onderweg vertelt haar de moezjik-koetsier hoe treurig de bevolking er aan toe is, omdat die altijd bedrogen wordt door de rentmeesters der eigenaars. Een prachtig terrein staat op het punt den boeren te ontgaan. Dienzelfden dag zal de koop met een ander worden gesloten. ‘Breng me terstond naar den eigenaar,’ beveelt Anna Petrofna. De moezjik begrijpt: de tranen schieten hem in de oogen. Hij legt de zweep over het paard. Nog is het niet te laat. Slaagt die vrouw in haar plan, zoo zullen vijf en twintig dorpen zijn gered. Anna Petrofna snelt naar het vertrek van den grondeigenaar; deze is woedend over het verraad en bedrog zijner rentmeesters... Zij heeft haar doel bereikt. Dit voorbeeld toont het verschil aan tusschen man en vrouw. Waar de man zich geeft aan een idee, aan een maatregel, aan een hervorming, grijpt de vrouw naar alles, wat haar hand vindt te doen. De vrouwen als Anna Petrofna zijn in Rusland bij honderden te tellen. Geen beroemde schrijvers zullen haar meer bespotten. In romans en in het werkelijke leven komt men ze aanhoudend tegen. Dit type is klassiek geworden. Oespenskie's novelle dagteekent van 1890. In dien tijd was de ‘nieuwe vrouw’ al niet nieuw meer. Van geen vrouwenbeweging werd toen langer gesproken, omdat het beoogde doel bereikt was.
* * *
En thans na veertig jaar is het wederom de vrouw, die de hedendaagsche schrijvers bezig houdt. Hetzelfde thema wordt behandeld. De komst van den een of anderen sociaal-democraat, die boeken leent en over politiek spreekt, maakt de vrouw ontevreden met haar lot. Het slot is meestal, dat ze met den socialist meegaat. De vrouwen van advocaten, ingenieurs, enz. die Gorki ons toont in zijn ‘Buiten op het land’, zijn al even onvoldaan met het leven. De reden dat de belangstelling der auteurs wederom op de vrouw zich concentreert, ligt in het feit dat opnieuw conflicten zijn ontstaan in de gezinnen, tusschen man en vrouw, vader en dochter. Evenals vijftig jaar geleden is het de drang naar vrijheid die het leven wil hervormen. Rusland heeft veertig jaar noodig gehad om zich te ontdoen van de sporen der lijfeigenschap. Alleen grijsaards kunnen nog vertellen van den tijd toen het Russische volk uit stomme slaven bestond. Doch in niets geeft Rusland blijk van te zijn een vrij land. En het is die behoefte, die dorst naar vrijheid, die ieder gevoelt, tot zelfs de vrouw uit het volk. Het lot der Russische boerin is diep beklagenswaardig. Zij was de slavin van den lijfeigene, maar de lijfeigene werd vrij; toen werd ze uitgebuit door den uitgebuite. Want als de woekeraar of de schatkist zich meester maakt van het eigendom van den moezjik, dan is het de vrouw die het zwaarst wordt getroffen. Als de meubelen worden verkocht om achterstallige huur, als de geiten, schapen, het paard en de koe worden weggevoerd, dan wordt de boerin de melk ontnomen waarmee ze haar gezin voedde en de wol waarmee ze haar kinderen kleedde; op zoo'n oogenblik wordt haar ontrukt wat ze verkreeg na jaren en jaren van tobben en zwoegen. Want in heel wat gezinnen deed de man niets dan zich bedrinken, zotheden uitkramen op de vergaderingen van de mir en zijn vrouw mishandelen. En deze verzorgde de kinderen en de beesten; ze beploegde het veld, ze zaaide, maaide en oogstte, en de uitgemergelde grond ontnam haar kracht, jeugd en schoonheid. Als een lastdier zwoegde ze voort om den geldbuidel van pope of woekeraar en de schatkist te vullen. Want het klinkt ongelooflijk en toch is het de waarheid, dat de 250.000 gulden traktement die het Russische rijk uitkeert aan generaals als Koeropatkien en admiraals als Alexejef, voor een groot deel wordt opgebracht door de Russische boere-vrouw. Maar thans is de tijd aangebroken dat ze zich verzet tegen de dwingelandij der mannen. Is ze aan een ellendeling uitgehuwelijkt, die haar als een hond ketent en met zweepen en stokken ranselt, dan grijpt ze naar het eenige middel dat redding brengt: ze vergiftigt haar man. Dit zien we ook gebeuren in een novelle van Garien ‘Een Drama in het Dorp.’ Hier roept de schout verontwaardigd uit: ‘Het witte poeder waarmee de vrouwen hun moezjiks vergeven, is tegenwoordig in de mode.’ Het leven van bijna elke boere-vrouw is een martelaarschap. Heeft de dood haar van den dwingeland verlost, dan wordt ze bestolen door de mir en tot de bedelstaf gebracht. Zoo haalt Savietsj de volgende dia- | |
[pagina 764]
| |
loog aan tusschen een weduwe en de vertegenwoordigers van de mir: Irena: - Mijn man heeft een schuld van 32 roebel achtergelaten. En nu wordt mij gezegd dat ik 67 roebel moet betalen. De secretaris: - Dus je beweert dat de mir heeft verhoogd.... Irena: - Ik beweer niets. Ik kom alleen vragen om de schuld weer op 32 roebel te brengen. Mijn veld is me al afgenomen. Hoe kan ik mijn gezin nu onderhouden, als u ook mijn beesten neemt? De schout: - En waarom zou je je gezin willen onderhouden? Doen de andere weduwen dat soms? Die leven allemaal in Christus naamGa naar voetnoot*). Irena (diep het hoofd buigend): - Heb medelij! Geef me dan ten minste uitstel. Een stem: - Ja, zeker tot dat de boel op is. De schout: - Geen gezeur langer. Vroeg of laat moet je toch bedelen. Je weet dat het spreekwoord zegt: de mir is als de wolf: wat hem in den muil komt, is verloren. Dus geen praatjes meer. - De mir erkent dus openlijk en op cynische wijze, dat ze roof en diefstal pleegt op weerlooze vrouwen. Matriona is een weduwe met drie kinderen, die haar dorp uittrekt. ‘Je bent moedig, Matriona,’ voegt een lid der mir haar toe met boos-aardigen spot. ‘Die moed dank ik aan u,’ antwoordt de vrouw, ‘mij is alles ontnomen. Honger drijft me voort. De vijftien honderd roebel die ik heb verdiend zijn in den muil van den wolf verdwenen. Mijn havelooze kinderen lijden honger...’ Ze pinkt een traan weg en roept uit: ‘Je hebt me van alles beroofd; jullie leeft van ons, weduwen en weezen...’ Uit deze voorbeelden blijkt, dat het een openlijke, felle strijd is tusschen de vrouw uit het volk en de macht die haar vrijheid belemmert. Het is dezelfde strijd die vijftig jaar geleden door de vrouw uit de burgerij werd ondernomen. Nu geldt het echter honderd millioen zielen, de basis der Russische maatschappij. De eigenlijke omwenteling heeft niet te Petersburg of Moscou plaats, doch op het platte land, en het is de boerevrouw van wie het verzet uitgaat. Heeft deze zich bevrijd van de dwingelandij van haar man en van de mir, dan zal de bevolking zich kunnen losrukken uit de macht van ambtenaren en woekeraars, zoodat de huidige vrouwenbeweging de bevrijding van het gansche Russische rijk ten gevolge zal hebben. |
|