De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 705]
| |
2 Mei 1906.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 706]
| |
eene gróóte teleurstelling geweest, zoowel voor mij, als voor hun zelf. Wie zou 't niet aan 't hart gaan, dat zulke menschen niet kunnen worden geholpen, menschen, die zoo weinig van 't leven hebben genoten, altijd hard gewerkt en gespaard hebben, en tot overmaat van ramp vóór hun tijd oud zijn. Wat zou 't een rust voor den sukkelenden ouden man zijn, als hij althans zijn vrouw nog mocht verzekerd zien. Zulke menschen moeten m.i. worden geholpen, 't is onze plicht, er 't een of ander op te vinden. - Naar 'k vernam, zal 't gesticht te Bolsward worden verbouwd en uitgebreid in denzelfden geest, als 't St. Anthonie Gasthuis te Leeuwarden. De Vader van laatstgenoemd gesticht was, toen ik daar kwam informeeren, zoo vriendelijk mij aan te bieden, het eens te willen bezichtigen. Nu, het leek wel een doolhof; bijzonder vooral trof me den keurig aangelegden tuin, geheel ingesloten door de kamers der verschillende bewoners. Wat konden de oudjes hier heerlijk beschut in 't zonnetje zitten of wandelen! Waarlijk, ik vond 't voor een oud mensch om er van te watertanden. Als men nu nog weet, dat in dit gasthuis ± 80 gezinnen gehuisvest zijn en 't getal inrichtingen van dergelijken aard te Leeuwarden 7 bedraagt, dan moet men wel tot de conclusie komen, dat ze in eene dringende behoefte voorzien, ja, dat er zelfs nog véél te weinig bestaan, daar de aanvraag meestal veel grooter is, dan 't aantal plaatsen. En hoe staat het nu hiermee in onze stad Sneek, (en in meer dergelijke plaatsen hier te lande?) dat toch hoofdzakelijk bestaat uit nijvere burgermenschen, die 't waarachtig toch niet allemaal tot rentenieren kunnen brengen? Ja, hoe meer ik hierover nadacht, hoe meer 't mij bevreemdde, dat er hier niets - zegge totaal niets van dien aard bestaat! Is 't niet hóógst treurig, dat onze nijvere burgers later bij 't interen van hun kapitaaltje het vooruitzicht hebben afhankelijk te worden van de liefdadigheid hunner familie? Als 't dan nog alleen van eigen kinderen was, maar ook dikwijls van aangetrouwde òf van neven en nichten. Indien er -wat van Oom en Tante of Neef en Nicht ‘te halen’ valt, dàn zijn ze er gewoonlijk bij als de kippen, enfin, dat is gewoon menschelijk, als ze dan ook maar zoo logisch denken en zoo conscientiëus zijn, dat ze in 't tegenovergestelde geval, verplicht zijn hen te helpen, wat wel eens wordt vergeten. Laten we maar aannemen, dat de wil in dezen goed is, maar.... ze moeten 't ook maar kunnen; velen zitten dikwijls zelf reeds te over in de zorgen, voor kinderen, ouders, broers of zusters. En als de oudjes dan bovendien nog ter inwoning bij hunne familie naar een geheel vreemde plaats moeten trekken (‘oude boomen laten zich niet gemakkelijk verplanten,’ nietwaar?) dan.... stelt U eens voor, wat dàt zeggen wil! Als 'k dan denk aan die menschen, die wat gelukkiger geweest zijn, wat meer hebben kunnen sparen, zoodat ze zich levenslang eene lijfrente hebben kunnen koopen, kijk, dan is 't voor die, hun kapitaaltje interende ouden, om wanhopig te worden. Nog eens, zulke menschen moeten m.i. op d'een of andere kiesche manier worden geholpen. Daar ze vermoedelijk nog wel meer gewerkt en getobd hebben dan anderen, behoeven ze die hulp ook waarachtig niet te aanvaarden als een aalmoes. En wij, - we mogen blij zijn, dat we hen kunnen helpen, - we behoeven er ons waarlijk niet op te verhoovaardigen. Trouwens, ik geloof ook dat er geen dankbaarder werk bestaat. Een klein staaltje hiervan. - Voor eenigen tijd zat ik met eene boerin in een 3e klas damescoupé van Leeuwarden naar Sneek. Af en toe keken we elkaar eens aan, tot opeens 't vrouwtje zei: ‘Moet de juffer nog ver?’ - ‘Naar Sneek’. - ‘Ik moet ook naar Sneek, maar ik ga eerst even naar Wieuwerd, ziet U, daar woont eene zuster van mij, wat zal die blij zijn, als ze me ziet en vooral, als ze hoort, dat ik een plaatsje in 't Gasthuis te Leeuwarden gekregen heb.’ - ‘Zoo?’ - ‘Ja, onze Mijnheer heeft mij er ingekocht. Och, weet U, mijn man heeft lang gesukkeld, maar we hebben toch altijd trouw de pacht betaald. Verder konden we 't met den besten wil ter wereld niet brengen. Nu woon ik bij mijne dochter in, maar och, die heeft eene groote huishouding en eene drukke zaak, dus U begrijpt, dat ik, die niet veel meer uitvoeren kan, haar wel wat in den weg loop. Zij is best voor me en haar man ook, maar 't is er mij véél te druk, ik pas daar niet meer. U weet niet, hoe dankbaar ik ben, dat ik nu eerstdaags weer mijn eigen huishoudinkje krijg. Als we eens bij elkaar willen kijken, zijn we per spoor ook vlug over en weer, nietwaar? - De locomotief floot, de trein stopte en - vriendelijk knikkend stapte het oudje te Wieuwerd uit, zoo vlug als haar oude beenen 't vermochten op weg naar hare zuster. - | |
[pagina 707]
| |
Nu, ik wilde wel, dat haar voormalig landheer haar eens eventjes had kunnen zien en hooren, wie weet, waartoe hem dat nog zou nopen. En er speelde me zoo iets door 't hoofd als: ‘Hoe dankbaar is mijn kleine hond,
Voor beentjes en wat brood.’
En wederom dacht ik: ‘wat is 't toch vreemd, dat er in onze stad geen enkel Gasthuis te vinden is, dan had ze op haar ouden dag niet eens naar eene vreemde plaats behoeven te trekken. 't Zal haar eerst nog wel wat tegengevallen zijn, zoo alleen in den vreemde. Welk een uitkomst dus - zoowel voor de familie als voor de oudjes zelf - als ze zich in eigen woonplaats, of in de buurt daarvan, kunnen inkoopen, zij 't ook met eenige finantieële opoffering van familie of kennissen. Ook nog een andere categorie ouders kan van eene dergelijke inrichting profiteeren. Ik heb hier voornamelijk op 't oog, menschen, wier kapitaaltje wel toereikend is, om er van te gaan rentenieren, maar die hiervan dikwijls worden teruggehouden, omdat hunne kinderen het geld nog te noodig hebben voor zaken of studie. Gesteld nu, dat de kinderen voor hun bestaan het geld der ouders noodig hebben en de laatsten zich zoodoende afhankelijk van hunne kinderen stellen, onder voorwaarde natuurlijk, dat zij daarvoor hun leven lang worden onderhouden, dan zou 't toch èn voor de ouders, èn voor de kinderen, van weerskanten veel rustiger idée geven, wanneer een gedeelte van dat kapitaal voor eene lijfrente is gestort, zoodat bij achteruitgang van zaken of mislukken van studie, de ouders toch in ieder geval bezorgd zijn. De jongelui kunnen zich dan veel gemakkelijker weer omhoog werken, nietwaar? - Het is me opgevallen, dat de bewoners der verschillende gasthuizen meest onbemiddelde, alleenstaande weduwen of ongehuwde dames zijn, dames, die wellicht haar geheele bestaan met man of vader verloren en niet meer in staat waren nog in eigen onderhoud te leeren voorzien. Nu, die dames hebben zeker allen een korteren of langeren tijd min of meer in 't zelfde geval verkeerd als de eerstgenoemde oudjes, die nog maar zoo wat voortscharrelen in afwachting van de dingen die komen zullen. - Is er nu voor eene beschaafde vrouw wel eene onaangenamer positie denkbaar, dan niet meer in eigen onderhoud te kunnen voorzien en zoo een lastpost voor de familie te moeten worden? Ook voor de betrokken familie is 't niet altijd aangenaam d' een of andere bloedverwant te moeten opnemen. Gelukkig dus, driewerf gelukkig vind ik het van weerskanten, als zij zich zelf, of als de familie haar op zoo'n kiesche manier aan een onbezorgden ouden dag kan helpen. Daar dus voornamelijk vrouwen of dames 't meest bij eene hier bedoelde stichting gebaat zijn, dáárom vond en vind ik nog, dat vooral wij vrouwen er ons ook 't méést voor moeten, interesseeren. En nietwaar, dames?....... ‘Iedere gelegenheid, die zich aanbiedt, om zijn medemensch ter hulp te komen, 't zij met geld, raad of troost, is eene goddelijke roeping, waarvan men zich onder geenerlei voorwendsel mag ontslaan.’ Wolff en Deken.
Ik sprak er dan ook eerst alleen een paar dames over. - ‘Ja, 't idee was prachtig, maar.... wegens de kolossale som, die er voor noodig zou zijn, de uitvoering ervan totaal onmogelijk. Daarvoor waren gróóte legaten noodig’. Buitendien, er was zooveel, waarvoor zij eigenlijk méér sympathie gevoelden, maar dat zij ook al wegens de financieële kwestie, niet tot stand konden brengen. Kortom, op hare hulp kon ik in 't geheel niet rekenen, 't zou op niets dan teleurstelling uitloopen, meenden zij. Nu, 'k heb er me eerst een tijdlang door laten ontmoedigen. Toch kon ik de oudjes, die mij om hulp gevraagd hadden, maar niet vergeten. Ik wendde me dus tot andere dames, maar die, hoevéél ze er ook voor gevoelden, ontbrak 't aan tijd, moed enz. om er iets voor te doen. Intusschen wisten ze mij wel aan te moedigen er verder over te spreken of te schrijven. Hoe meer 'k er over sprak, hoe meer 'k van de algemeene sympathie voor 't idee werd overtuigd en hoe minder ik me begrijpen kon, dat er al niet veel eerder een stem was opgegaan uit al die sympathiseerenden en rechtstreeks belanghebbenden. Is men hier te eergierig of te laks geweest, of was 't gebrek aan moed om eens rond voor de zaken uit te komen? Ten langen leste sprak ik er met een paar heeren over, die zich onmiddelijk bereid verklaarden, een en ander eens te overwegen en te onderzoeken, om zich daarna bij elkaar aan te sluiten tot krachtdadige hulp. Immers, zoo meenden ook zij, voor den arbeidersstand wordt reeds véél gedaan; goed - hoe meer hoe beter! - maar, de | |
[pagina 708]
| |
burgerij?... gaat 't als zekere ‘zwijgende koe’, de boer passeert haar eenvoudig in de meening, dat zij 't wel stellen kan of beter nog, denkt niet eens over haren toestand na, begrijpt dien eenvoudig niet, omdat hij nu eenmaal zelf geen koe is, maar de grijnende wordt hoe langer hoe meer toegestopt. Ik zeg dit slechts naar aanleiding van een klein verwijt, dat men onlangs eene overleden rijke dame deed. Mij dunkt, men had geen recht haar iets te verwijten. Was zij bij haar leven op een en ander attent gemaakt, wie weet, wat zij zou gedaan hebben. Daarom de burgers, inzonderheid de dames, allen die iets voor deze zaak voelen, moeten de handen ineenslaan, moeten allen toonen, niet alleen dat er eene gróóte behoefte aan zulk eene stichting bestaat, maar ook, dat ze zéér, dat ze algemeen gewild is. De Besturen der verschillende gasthuizen zouden dit ten overvloede kunnen bewijzen. ‘Ja, ja,’ hoorde ik deze of gene zeggen, ‘U hebt goed praten, maar waar haalt U 't geld vandaan? Die rijke stichtingen te L. en B. dateeren uit vroegere tijden van welvaart en rijkdom’. En alweer liet ik me even ontmoedigen, vooral omdat mij gezegd werd, dat mannen met de noodige zaakkennis, mannen van de praktijk er geene mogelijkheid op zagen, waardoor ik dan ook bijna geene enkele dame tot medewerking kon verlokken. Toch kon ik mijn idee nog maar niet laten varen en ik zei bij me zelf: ‘'t moet kunnen. Er zijn ook na den gouden eeuw nog wel gasthuizen gesticht o.a. de Doopsgezinde. Vooruit! Waar een drang en een wil is, daar wordt gewoonlijk ook wel een weg gevonden.’ - Nietwaar? - En ik meen, die gevonden te hebben. Van verschillende kanten daartoe aangezocht, geef ik die hier gaarne ter onderzoek en ter verbetering. ('t Eéne idee doet wellicht eene betere aan de hand.) Ik stel voor op, dat ik maar een leek in zaken ben, dus..... Men zou m.i. twee punten van uitgang kunnen nemen; elk afzonderlijk, of te zamen. 1e. Een feit is toch, dat men met eenige kapitaaltjes bij elkaar gevoegd véél meer kan uitrichten dan met elk afzonderlijk, nietwaar? En mij dunkt, als de verschillende menschen, die eventueel of direct bij het bewuste geinteresseerd zijn, zich hiervoor bij elkaar aansluiten, dan heeft men al een begin. Men zou vooral eerst die menschen bij elkaar kunnen zoeken, die 't meest kunnen storten. Het eenmaal gestorte blijft aan de vereeniging, zooals dit bij elke levensverzekering of gasthuis het geval is. Ieder deelgenoot kan er dan per omslag een à twee, maar ook tien à twintig jaar van profiteeren. Maar ik vrees, dat de meesten dit niet zonder borgstelling willen doen. Zouden daarvoor niet als goede buren het O.B. Weeshuis hier en te Leeuwarden, òf de St. Anthony gasthuizen te Leeuwarden en te Bolsward te vinden zijn? Zouden die schatrijke stichtingen wellicht de zaak in kwestie ook willen steunen door een schen king? - Ze zouden het b.v. kunnen doen onder voorwaarde, dat de weezen van eerstgenoemde stichtingen later desgewenscht het recht van plaatsing hebben. In elk geval, die respectieve besturen zullen zeker gaarne de ondernemers willen voorlichten. - 2e. Het tweede punt van uitgang is m.i. het inzamelen van geld voor het beoogde doel. Punt 2 zou voor punt 1 een machtige steun zijn. - Als ik bedenk, hoe in een kort tijdsverloop het Herstellingsoord voor Onderwijzers is verrezen, alleen door krachtige samenwerking van enkele voormannen, (en vrouwen) uit de onderwijzerswereld, dan kan het m.i. niet anders, of na verloop van eenige jaren, is door de Sneeker burgers ook wel een flinke stichting tot stand te brengen. Vooral wij vrouwen kunnen hierbij een éérste rol spelen. Ik kan mij best voorstellen, dat de mannen over 't algemeen het wel een beetje beneden hun waardigheid rekenen, hiervoor zoogenaamd te bedelen; 't is m.i. geen bedelen: men vraagt het immers niet voor zichzelf; maar - wij vrouwen hebben er nu eenmaal meer de slag van, harten en beurzen open te maken. Dáárom vooral moeten de dames zich in deze niet onbetuigd laten. Zóó wordt dan langzamerhand een fonds gevormd, dat door ‘frappez, frappez toujours’ ook de aandacht zal blijven trekken van hen die legaten kunnen schenken. - Zou 't zoo vreeselijk zijn, eens bij een paar millionairs aan te kloppen, 't zij persoonlijk, 't zij per ingezonden stuk, bijvoorbeeld in 't eigen Friesch of Nederlandsch in Amerikaansche of Indische bladen? ('t Is maar een idée). Van ‘te eeniger tijd overbodig worden,’ kan m.i. geen sprake zijn, want gesteld dat men over 50 jaar of eerder Staatspensioneering heeft, dan zou dat voor de meesten onzer niet meer dan een steun | |
[pagina 709]
| |
kunnen zijn, (zeker, een dankbare steun!) -... Gasthuis, en Staatspensioneering zouden elkaar kunnen aanvullen, nietwaar? - Heeft men het vereischte fonds bijeen, dan zou er vooreerst een gesticht kunnen worden gebouwd, wat al reeds een aardig sommetje aan huur voor de gezamenlijke deelnemers zou uitwinnen; men zou gezamenlijk een paar bedienden kunnen nemen, enz. enz. -, allen per omslag daar van profiteerend, en onder eigen gezamenlijk beheer, of onder beheer van een uit hun eigen midden daartoe benoemde commissie. - Ziezoo, in korte trekken heb 'k nu een weg beschreven, die zeker wel voor verbetering vatbaar zal zijn. En nu hoop ik maar, dat ik met mijn spreken en schrijven niet alleen dien weg heb bereid, maar ook de mogelijkheid heb bepleit en een' algemeenen drang heb opgewekt, dien te betreden, zoodat hierdoor nog menig oudje een gelukkige levensavond deelachtig wordt, of, laat 'k liever zeggen bewaard wordt voor: - droeve familieafhankelijkheid of te wel - fatsoenlijke of stille armoede.
Sn., Maart 1906. W. PELSMA. |
|