mensch. Vogelnestjes-uithalen, kapellen-vangen, insecten-opprikken, al die wreede liefhebberijen moeten het kind worden verboden; men moet het uitleggen en verklaren wáárom men het dit alles verbiedt. En niets werkt opvoedender, dan een kind liefde en teederheid aan te leeren voor de huisdieren, voor honden en katten en vogels. Een van de droevigste opvoedings-methoden, die ik heb bijgewoond, was die van een vader, die zijn kleine jongen, als hij niet wilde eten, jaloersch maakte met de bedreiging: ‘Dan geef ik 't aan de muschjes.’ Het kind viel dan gretig aan op zijn bordje, en at gulzig, liever dan iets te gunnen aan 'n ander. Stel daartegenover de geheel andere handelwijze van die ouders, die hun kinderen leeren de vogels in den winter het brood te kruimelen, die ze gewennen zelf te zorgen voor 't drinken en het voedsel van hondje of katje, enz., enz. - Wat de questie van warme ligging en warm dek betreft, ook in dat opzicht is het dwaas zich te laten leiden door de bekende vrees van te zullen doorgaan voor ‘ziekelijk’, als men zijn huisdieren het heel goed geeft. - Onze Frits is van klein af heel teer geweest, en moest op raad van den veearts bijzonder warm worden-gehouden, ook op straat. Maar toen wij met Bennie, die er groot en flink uitzag, uit het Zuiden kwamen, stond het bij ons vast dat hij geen dek-kleedje zou behoeven. Nauwelijks echter viel in Luzern de eerste sneeuwbui, of het arme dier kroop rillend tegen ons aan, en werd zoo zichtbaar ziek van kou, dat wij hem terstond een kleedje kochten. Van af dat oogenblik voelde hij zich op straat behagelijk, en het is later ook gebleken, volgens den veearts, dat regen en kou bepaald schadelijk zijn voor zijn gestel, en dat hij evengoed warmte noodig heeft als Frits. Ik ben echter overtuigd dat zij, die hem aldus warm-ingestopt tegenkomen, zullen spreken van ziekelijkheid, ijdelheid, verwennerij, en wat dies meer zij. En
het kan mij niet schelen aldus te worden beoordeeld; ik haal er de schouders voor op. Maar, ik ben óók overtuigd, dat heel veel menschen, vooral dames, vooral oude juffers, uit die ongelukkige vrees voor ‘men’, voor wordenuitgelachen, een hond, die in den winter een dekje noodig heeft, ongekleed op straat laten loopen. - Als het arme dier dan sukkelt en rheumathisch is, dan valt het zulke meesters en meesteressen niet in, dat hun egoiste wreedheid, voortkomende uit flauwe menschenvrees, de eigenlijke grondoorzaak is der ongesteldheid.
Niemand behoeft bij mij in dezen aan te komen met de schoone uitvlucht over het zooveel mooiere van weldoen aan arme menschen, of van 'n kind-aannemen. Want die twee dingen hebben niets te maken met dieren-liefde. Wie goed is voor 'n dier, kan het evengoed zijn voor 'n arm mensch, zal het waarschijnlijk ook wel veel-eer zijn, dan hij of zij die wreed is en meedoogenloos voor beesten, want diens gemoed is gemeenlijk evenzeer koud voor andere soorten van liefde. - En het aannemen van een kind is een zoo kostbaar iets, dat het gemakkelijker is voor de meeste beurzen een hond te onderhouden, dan 'n kind. Wie het laatste wil doen, handelt zonder twijfel heel mooi. Maar wie dat niet kan, of niet wil doen, die handelt daarom geenzins slecht, als hij zijn liefde wil bepalen tot de dieren-wereld. - Zijn die arme dieren er dan niet evengoed als arme kinderen.? Loopen ze ook niet rond, verlaten, ongelukkig, verarmd, zonder dak? - Wie heeft hen geschapen? Waarom? Ze zijn er dan toch eenmaal even zoo goed als de arme kinderen. - En dus is het ons aller plicht voor hen te zorgen zoo goed mogelijk, zoo liefdevol mogelijk.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.