toch niets afdoet aan 't wezen zelf van den geest in den aardschen mensch. Of de geest is een eigenschap dan wel een heerscher, hij is dezelfde machtige factor in den mensch: 't gedachtenleven. De hersenen nemen indrukken op en bewaren ze, de ziel combineert ze in allerlei verbindingen, de menschelijke geest trekt conclusies. De verbindingen der zielebeelden zijn de gedachten, die wij niet zien, maar waarvan elk voor zich zekerheid heeft: cogito, ergo sum (Descartes) - ik denk, dus besta ik. En als nu de empiricus zegt: het gedachtenvormen, het denken, dit geestelijk proces is niet anders dan een bloot stoffelijk proces, een verbranding van zwavel en phosphorus door de toetreding in de hersenen van zuurstof uit het slagaderlijk bloed, dan doet deze verklaring (?) voor ons niets te kort aan de grootsche onbegrijpelijkheid van dit wonderwerk.
Geestdrift dan is de drift, de felle stroom van ons denkvermogen, wanneer door uitof inwendige oorzaken, of beide verbonden, langzaam en allengskens sterker of ook wel plotseling met groote hevigheid opdoemen bepaalde gedachten, begrippen, combinatiën, die alle andere voorstellingen op den achtergrond dringen en ons aandrijven tot handelen.
En nog meer is er, wat de geestdrift bezielt. De geestdriftige spreekt of handelt met liefde, met vreugdevolle opgewektheid, nooit uitsluitend uit plichtsbesef, veel minder door nood gedwongen of door uitwendigen dwang geleid. Integendeel: geestdrift is impulsief; uit vrijen innerlijken aandrang geboren.
Want zij is niet enkel denken van 't hoofd, maar ook en allermeest voelen van 't hart. Wanneer de gedachten die gevormd zijn in de hersenen, worden gekoesterd in 't hart, wanneer het hart deelneemt in die gedachten, ze wijdt ten leven, dan eerst zijn ze bezield en brengen den geest in werking. Het hart doopt sommige gedachten met den naam: waar, schoon of goed, en deze in 't hart gedrenkte denkbeelden bezielen ons.
Geestdrift is de wijding onzer gedachten onder den indruk van 't ware, schoone en goede, de drie bestanddeelen van ons zedelijk gevoel. 't Ware dat is alles wat rust geeft. Maar er is zooveel waarvan we niet zeker zijn, in de onrust van den twijfel zoeken we dan onze toevlucht tot het Schoone, dat is wat ons vertroost; en 't Goede is de adeldom van den geest, de Liefde.
Tot het Schoone behoort de Kunst:
Zalig zijt ge, 't zij de hand
Tempels opbouwt uit het zand,
't Zij de zang het harte streelt,
't Zij de beitel schept het beeld,
't Zij 't penseel bezielt het doek,
't Zij de rede kiemt in 't boek!
Steeds, o Kunst! zijt ge eêl en groot,
Niets vernielt u, zelfs geen dood.
De Liefde is het zonnetje, de oorsprong van alle licht en warmte, van binnen:
Wees gegroet, Licht- en levensbron,
Hoog verheven, Stralende zon;
In uw' pracht Juicht wat adem heeft,
In uw' glansen Bloeit al wat leeft.
Maar met vriendelijken glans
Straalt gij voor het oog onzer ziele,
De nacht wijkt en 't wordt morgen...
Als nevel vlucht de smart,
Waar gij, o Liefde, straalt!
* * *
Geestdrift is tevens impulsie tot handelen. Zij schept de geestkracht met haar trawanten den ijver en de volharding. Zij laat ons geen rust voor we in de wereld om ons heen de gedachten hebben verwezenlijkt, die haar opwekten en bezielden; zij is niet bevredigd, voor anderen deelen in onze ideeën, mede genieten van onze blijde voldaanheid. Zij is de ingeschapen zucht om onze roeping te vervullen, om de wereld der schoone en goede gedachten in ons te maken tot werkelijkheid om ons heen, overeenkomst te scheppen tusschen ons innerlijk en onze omgeving.
Gedachten regeeren de wereld, maar dan moeten zij zich naar buiten openbaren, in woorden, handelingen, daden, zich omzetten in zichtbare resultaten in de stoffelijke wereld. Wat baat de vrijheid den slaaf, indien hij slechts in gedachte vrij mag zijn en zich niet vrij bewegen kan? Wat geeft het mij of ik recht heb, als ik altijd word verongelijkt? Al koesterde mijn geest duizenden waarheden, al werd ik overstelpt met indrukken van 't schoone, al viel ik in aanbidding neer voor al 't goede; hoe ijdel zou dit alles zijn, indien ik het niet kon omzetten in tastbare resultaten, het niet kon toepassen in de wereld der stoffelijke dingen. Dan zou alles bloot wijsgeerige bespiegeling zijn en de wereld om ons heen geen beeld van ons innerlijk vertoonen. Wij zouden ons niet thuis voelen in onze eigen ongeving.
De geestdrift voor de vrijheidsidee bezielde onze voorouders tot de grootste krachtsin-