De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
7 Maart 1906.
| |
Bericht.Het is der redactie van de Holl: Lelie gebleken, dat de heer Leo Lauer goedvond zonder hare voorkennis dezelfde copie, die hij afstond aan haar, óók in te zenden aan andere bladen, zoodat zijn brieven dikwijls reeds elders verschenen, alvorens in de Holl: Lelie te zijn afgedrukt. Het spreekt van zelf, dat de redactie, na van deze handelwijze door derden op de hoogte te zijn gebracht, den heer Lauer onmiddelijk heeft ontslagen als correspondent. Redactie Holl: Lelie. | |
Hoofdartikel
| |
[pagina 578]
| |
vrouw, maar integendeel van haar maakte een heel gewone, met 'n heel gewonen man, op 'n heel-gewoon-‘gelukkige’ manier-gehuwde Durchschnitts-echtgenoote. | |
[pagina 579]
| |
wat ze zelven niet helpen kunnen; van het leven, dat heden ten dage véél meedoogenloozer is voor de schijnbaar zoo ‘vrije’ moderne vrouw, dan vroeger misschien voor de aan den huiselijken haard haar bestaan verdroomende tevreden oude-juffer.’ Tot zoover mijn Telegraaf-artikel. Ik neem het hier gedeeltelijk over, omdat ik naar aanleiding daarvan den onderstaanden brief ontving, dien ik wel der beantwoording waardig acht. Echter leent het door den schrijver aangeroerde thema zich meer voor een behandeling in de Holl: Lelie dan voor eene in De Telegraaf, in welk blad ik het bovenstaande meer bepaaldelijk schreef in betrekking tot den inhoud van het boek van Charlotte Eilersgaard. De brief hierboven-bedoeld luidt:
Freule! Met volle instemming las ik Uw artikel in 't Zondagsblad van 17 Februari jl.; mag ik een enkele opmerking maken? Drukke werkzaamheden verhinderden mij zulks eerder te doen, en nopen mij kort te zijn. Ter zake! ‘Maar die geheele wijd- en zijd-verbreide schare, waartoe wij, “moderne vrouwen”, om het zoo maar eens kortheidshalve te noemen, behoor en, zij zijn van huis-uit, evenals elk ander, afwijkingen, uitzonderingen geworden, niet door de natuur, maar door de omstandigheden, door de beschavingstoestanden, door de inrichting der maatschappij, bovenal door de opvoeding thuis.’ Aldus eene zinsnede uit het bedoelde artikel over ‘de Weerloozen’. Zie freule, waar U nu verder spreekt over een bevrijdingshuwelijk voor een meisje, daar hadt U dunkt me niet mogen verzuimen om aan te halen, dat diezelfde beschavingstoestanden en inrichting der maatschappij, die van de vrouwen uitzonderingen maken, dat ook maken van vele heeren der schepping: de ambtenaartjes. Immers die slechte toestanden - i.c. treurige bezoldiging (gevolg) - maken voor die ambtenaartjes 't sluiten van een huwelijk - hoe mooi dat ook kan zijn - onmogelijk. Want U zult 't met me eens zijn, dat 't onverantwoordelijk is om met een inkomen van 4 à 500 guldentjes - alleen ettelijke diploma's bezorgen een 100 gulden meer - een huwelijk aan te gaan. Ongehuwd zijnde is 't voor zoo'n ‘staatsdienaar’ reeds ‘armoe lijden’; hoe dan, wanneer men daarbij nog een vrouw en - want dat is immers toch 't ideaal - kind of kinderen heeft te verzorgen? Zoodoende blijven óók vele meisjes ‘ongevraagd’! Met de meeste hoogachting Uw zeer dv. G.K. Ik ben dit niet geheel en al ééns met G.K., en het is juist dáárom dat ik aan zijn brief hier plaats verleen. - Wanneer een meisje in haar thuis eenvoudiger werd opgevoed dan nu het geval is, wanneer zoowel zij als haar man leeren konden zich met bescheidener eischen te vergenoegen, vooral, niet te offeren aan dwaze begrippen van zoogenaamd ‘fatsoen’, dan zouden heel wat inkomens toereikend zijn, die nu in de verste verte niet voldoende blijken, om een huishouden uit den kleinen-ambtenaars-stand te bekostigen. In een volgend artikel hoop ik dit mijn beweren toe te lichten met eenige mij bekende voorbeelden uit de werkelijkheid, zooals iedereen ze ziet om zich heen. De plaatsruimte daartoe ontbreekt mij heden. Het zij daarom voorshands genoeg, te zeggen dat m.i. in de meeste ‘kleine-ambtenaars’-huishoudens de vrouw niets uitvoert, niets kent, bovenal ook dame wil lijken, (tenminste wat zij daaronder verstaat en wat bij haar beteekent: zich schamen voor allerlei huishoudelijke bezigheden, en veel te dure kleeren dragen), en heel dikwijls nog er een meid of een dagmeisje op nahoudt bovendien, in plaats van zelve de handen uit de mouw te steken. Ondertusschen zit de man den ganschen dag op het een of ander bureau, en draagt dus veel grooter deel in de werkzaamheden dan de vrouw, die, in plaats van hem finantieel te steunen door goed-koken, goed-naaien, zelve de wasch beredderen, zelve met de kinderen uitgaan, enz., enz., in de meeste hedendaagsche gevallen niets van dat alles wil noch kan doen, en voor haar gezondheid of haar genoegen gaat fietsen, wandelen, visites maken, misschien wel meedoen soms aan ‘nuttige’ bijeenkomsten en vergaderingen voor vrouwenkiesrecht etc., etc. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. (Slot volgt). |