nog al bij ons aan om weken lang een logé over den vloer te hebben. Je dient voor je fatsoen toch wel eens met haar naar comedie of opera te gaan en....’
‘Dat zou nu juist geen bezwaar zijn,’ vertelde mama. ‘Mevrouw van Gelder schrijft, dat 't haar te doen is om Noortje een poosje van 't stadsleven te laten genieten. In Dalfsen heeft 't wurm natuurlijk niets. Nu zou ze met een gefortuneerden oom en tante, die hier wonen, veel kunnen uitgaan, maar daár logeeren kan ze niet, want die menschen hebben tot vast principe: nooit logé's over den vloer’.
‘Een uitstekend principe,’ vond Cor.
‘Noortje zou dus hier alleen maar slapen, en verder bijna den heelen dag uit zijn. Wij behoefden geen pretjes voor haar te verzinnen....’
‘Wat een mal voorstel, ik heb nog nooit zoo iets dols gehoord,’ viel Cor in, ‘dat zou ik maar dadelijk afcaveeren, ma’.
‘Zeg Cor, ma weet zelve wel wat ze doen of laten moet,’ oordeelde Kees. ‘Die Noortje had als kind een drommels-aardig snoetje; ze is zeker een mooi meisje geworden, ik zou haar wel eens terug willen zien. Hoe oud zou ze zijn, moeder?’
‘Laat zien, een jaar of achttien? 'k Zal de zaak straks met vader overleggen kinderen. Als ik 't voor 't zeggen heb, blijft Noortje kalm in Dalfsen.’
Gelukkig voor Noortje had mama 't niet alleen voor 't zeggen. Vader was van oordeel, dat 't moeilijk aanging het verzoek van Mevrouw van Gelder te weigeren. De familie had hen, toen ze vroeger op dezelfde plaats woonden, menige vriendelijke attentie bewezen. Ze waren steeds zeer bevriend geweest al was dit nu al zoo lang geleden, dat mama en de meisjes het glad vergeten schenen te zijn. Nu Mevrouw bovendien uitdrukkelijk schreef, dat 't haar alleen te doen was om een onderdak voor Noortje te hebben, en zij volstrekt niet verwachtte, dat de familie Weyler het meisje van de Haagsche amusementen zou laten genieten, was er wel een mouw aan de zaak te passen en moest Noortje dan maar komen.
In een kalm gesteld briefje, schreef mama dus, dat Noortje voor een poosje welkom zou wezen en voegde er in een P.S. aan toe: hoe ze hoopte, dat Noortje veel uitgevraagd zou worden, daar ze anders niet veel meer afleiding zou hebben in den Haag dan in Dalfsen, want zij zelven gingen zelden of nooit uit, daar het hun niet convenïeerde. -
‘'k Herinner mij Mevrouw van Gelder als een mal overdreven mensch,’ zei Cor tot Sophie, toen, zij op hare kamer 't geval nog eens bepraatten,
‘'k Kan me niet voorstellen, dat Noortje, onder hare leiding, een aardig, eenvoudig meisje zal geworden zijn. Vader is altijd veel te goedig. Ik had er mij lekkertjes afgemaakt. 't Is me nog al een pleziertje zoo'n vervelende bakvisch maanden lang over huis. Nou, ik ga naar school, jij kunt met haar optrekken,’
Sophie haalde haar schouders eens op. ‘Och 't kan net zoo goed een leuk, gezellig kind zijn. 'k Vind, net als vader, dat pa en ma moeilijk weigeren konden Noortje te ontvangen. En wie weet hoe ze ons meevalt.’
Sophie hield er een wijsgeerige levensbeschouwing op na: ze nam de dingen zooals ze waren. Juist 't omgekeerde van Cor, die menschen en omstandigheden steeds naar haar zin zocht te dwingen en te vormen. Maar Cor was ook krachtig en flink. Zij durfde 't leven aan.
Sophie, pas twintig geworden, scheelde veel met haar in leeftijd, ze was wel acht jaar jonger. Een zwakke gezondheid had haar verhinderd, als Cor, te studeeren. Ze hielp moeder in 't huishouden en werkte in haar vrijen tijd voor: ‘Arbeid adelt.’ om haar schraal kleedgeld wat te vermeerderen.
Vader had een vrij goed pensioen en Cor bracht al wat in. Toch moesten ze zuinig leven nu Kees, die voor dokter studeerde, nog lang niet klaar was. Ook terwille van vaders zwakke gezondheid, zag de familie geen menschen; Cor had 't altijd druk met haar lessen en boeken. 't Leek Sophie wel een aardig verzetje, een jong, levenslustig kameraadje te krijgen.
Een week later deed 't logeetje haar intocht in de hofstad.
Sophie ging haar van den trein halen met een vigilante met impériale, want Noortje zou natuurlijk een koffer meebrengen, gevuld met mooie toiletten voor al de festiviteiten, die zij met haar rijke familie zou bijwonen. Nu, de imperiale bleek hoognoodig. Cor schrikte van Noortje's bagage: een valies, een reistasch en een waren reuzenkoffer.
‘Lieve Hemel! hoe moet die de trap op van ons bovenhuis,’ dacht Cor. ‘Wat onbescheiden om met zulk een meubel te komen aanzetten.’ In den eersten schrik ontviel haar: ‘Maar Noortje, wat een koffer breng je mee!’