De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden. èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mevrouw v. E. - [...]: van P. te H. (geeft geen pseudoniem op). Lieve mevrouw; allereerst heel veel dank voor Uw sympathie met mijn streven, en voor Uw hartelijken toon van schrijven. Ik wil U toonen hoezeer ik dien brief waardeer, door U reeds heel spoedig te antwoorden. Over alles waarmede U instemt, over mijn geeselen van Haagsche liefdadigheid en Haagsche uithuizigheid van getrouwde vrouwen, kan ik kort zijn, omdat U 't er mee eens zijt, zoodat ik U alleen maar heb te danken voor de moeite die U naamt het mij te schrijven. - Maar nu Uw bezwaar. Ik wil de zaak niet met ronde woorden noemen, omdat ik, door heelemaal mijn eerlijke meening te zeggen, zou kunnen in aanraking komen met de wet. Maar denkt U eens even na. Vindt U het heusch ‘een eer aan dien tafel te worden genoodigd’? Niet alleen ontmoet men in dien kring een soort van dikwijls zedelijklaagstaande of leeghoofdige menschen, met wien aan tafel te zitten toch waarlijk geen ‘eer’ is, voor een die zelf beter is van hart en van hoofd, al klinkt zijn naam ook wellicht minder voornaam. Maar bovendien, zelfs de ‘eer’ der uitnoodiging vind ik zoo twijfelachtig. - Denkt U eens na welke levens dat nu eigenlijk zijn? Denkt U eens aan den vader! Ik geloof dat U in den kring waarin U zijt opgevoed nooit zult hebben geleerd over dit punt anders dan conventioneel te denken. Want, omdat ik-zelf immers ook behoor tot diezelfde kringen, weet ik me dat zoo goed voor te stellen hoe U, door een dergelijken uitval van mij, U zult hebben verbaasd dat iemand zoo iets zeggen durft! - En toch is het de wáárheid. Maar juist op dat punt leeren wij zoo weinig denken. - Want, zoo is het toch ook met die ‘jachtpartijen’ waarop U doelt. Ja, ik weet wel dat hij niet de eenige is; maar juist daarom vind ik het te minner en onverdedigbaarder dat zij allen het doen daarin hun plezier, hun hoofd-uitspanning zoeken. Van hen is het nog veel lager en nog veel leelijker dan van anderen, omdat hun alles nog veel gemakkelijker wordt gemaakt, zoodat het nog meer lijkt op slachten. - Ik herinner mij dat dineetje, waarop U mij ontmoette, wel zoowat; kan ik U dan ook niet later ontmoet hebben bij freule van I. in de T.-straat?
E.G. van B. te R. - Gij moet Uw beurt afwachten wat de plaatsing dier gedichtjes betreft.
Jeannette. - Daar er op zoo verren afstand haast is bij het antwoord, wil ik U omgaand inlichten naar mijn beste weten. Uitlachen? - Wel, ik vind iemand die zooveel voor | |
[pagina 496]
| |
haar honden over heeft, niet iemand om uit te lachen, maar om hoogelijk te prijzen. Mij lachen de menschen dikwijls genoeg uit, om alles wat ik doe voor mijn dieren. Is dat uit onwetendheid, omdat ze het genot van honden en huisdieren nooit kenden, en dus de liefde die je van hen ontvangt ook niet weten, dan denk ik: Wat zijn jullie arm! En is het - en dat láátste is maar al te dikwijls het geval - wreedheid, egoïsme, gierigheid, nu dan komt het mij voor: Hier is nu wèl van toepassing het woord: Ik dank U Heer, dat ik niet hen gelijk dezen. - Achtereenvolgens beantwoord ik nu Uw vragen. In Duitschland, Frankrijk, Zwitserland, België en Italië weet ik uit ondervinding, dat het meenemen van honden in de coupé wordt toegestaan, tegen betaling van hondenkaartjes, die ongeveer een klein derde gedeelte bedragen van den passagier-prijs, voor de klasse, die men gekozen heeft, (voor de 1ste dus méér dan voor de 2de.) - In al deze landen kan men de honden eveneens meenomen op booten, in trams, in zahn-rad-bahnen, enz., enz. (tegen betaling, die zeer varieert, omdat het natuurlijk steeds verschillende particuliere maatschappijen zijn, waarmede men te maken heeft.) In Zwitserland is het over het algemeen duur als men de honden meenemen moet de bergen op, enz. enz. Aan de Riviera goedkooper. - In hôtels in het buitenland worden honden, (meestal tegen betaling, een enkele maal zonder extra berekening), toegelaten. Maar niet in de conversatie-, eet-zalen enz.! In restaurants en tea-rooms is men in het buitenland over het algemeen nog al schikkelijk op dat punt, als de hond ten minste klein genoeg is om op schoot te zitten, en niet blaft of lastig wordt. Al deze gemakken zijn in ons lastig en duur vaderland uitgesloten. Het reizen met een hond, hoe klein ook, in de 1ste en 2de klasse-coupé's is ten strengste verboden, (mits het hoofdbestuur van de Staats-spoorwegen een extra-permissie aan een bepaald persoon geeft, die zich daartoe zou moeten wenden tot dat hoofdbestuur). In sommige gevallen, en op sommige lijnen, schijnt het te worden toegestaan met honden per derde klasse te reizen in de coupé, maar ik weet dat niet uit eigen ervaring, en ik heb steeds zeer verschillende inlichtingen ontvangen op dat punt. - In trams mag men ten onzent geen honden meenemen. Daarentegen moet men het wèl dulden, dat er op de onhebbelijkste wijze wordt gespuwd in deze vervoermiddelen. Maar dat doen menschen! En die zijn per-se prettiger om naast te zitten, schijnt het, dan volkomen rustige schoothondjes. Ik heb anders wel trajecten moeten maken met vieze, druip-neuzende, kinkhoest-kinderen, in eenzelfde coupé met hen, door hunne mama's slecht verzorgd, en die ik een vrij wat onsmakelijker en viezer en lastiger gezelschap vond dan een ordentelijk rijkeluis-hondje zou zijn geweest.Ga naar voetnoot*) Waarom houdt men dan geen coupés apart voor menschen met honden, zoo als voor rookers? En dezelfde oplossing zou voor de trams kunnen worden gevonden. - In Engeland bestaat de wet, dat honden, die op het vasteland zijn geweest, bij hun aankomst in Engeland zes maanden in quarantaine moeten blijven. Dit is uit voorzorg tegen hondsdolheid. Het is een bespottelijke wet, waartegen de vele honden-liefhebbers in Engeland zoo krachtig protesteeren, dat zij nog wel eens zal worden afgeschaft. In afwachting daarvan echter is het reizen met een hond naar Engeland vrij wel onmogelijk. Engelschen, die naar 't Zuiden gaan, nemen dan ook nooit hunne honden mee, maar schaffen zich op het vaste land een of meer plaatsvervangers aan, die zij dan achterlaten bij hun vertrek. Dat dit onmenschelijk-wreed is, behoef ik U niet te zeggen; zulke ongelukkige dieren worden dan maar meedoogenloos weggejaagd ineens, en moeten hun fortuin zoeken op straat, na het goed te hebben gehad. Neen, ik zou U nóóit aanraden de honden te stoppen in den honden-waggon, want dat is een véél te klein hokje! Het is eenvoudig onverdedigbare wreedheid, dat die hokjes zóó klein zijn gemaakt! Ga ze maar eens zien bij Uw komst hier. Het is honden martelen, dol maken. Beter is dan nog een honden-mand te koopen met zeer goede sluiting, en zoo hen te verzenden als ‘levend vee’. Op de tusschen-stations kunt gij er dan naar gaan kijken, en hen wat te eten geven - Ik was dezen zomer met ons geheele huishouden in Zwitserland, en wij hebben toen de twee hondjes van Marie op die wijze meegenomen, en de twee andere, Frits en Bennie, bij ons gehouden in de coupé, een bij ons en een bij Marie. In Bazel, waar een langer oponthoud is, konden wij de kleine gevangenen er eens uitlaten. Zij hadden niet geroerd aan het eten dat wij in het mandje hadden gelegd, maar begonnen dadelijk gretig eraan, toen zij ons zagen. - Deze manier van vervoer is veel goedkooper, daar men per gewicht moet betalen; in ons geval was de stevige mand, (en die is nóódig, want er wordt ontzettend gegooid op de stations met vrachtgoed), nog zwaarder dan de twee hondjes te samen. Als ik U was, zou ik ze alle vier meenemen naar Europa, en niet twee achterlaten, want het is zoo aardig ze allemaal bij elkaar te hebben, en bij zoo verren afstand is het toch ook prettiger hen bij U zelf te behouden, in geval van ziekte of zoo iets. Gij zoudt het dan kunnen verdeelen zoo als wij, twee bij U houden, en twee per mand verzenden. - In dat laatste geval beveelt het zich zéér aan, als gij ze vooruit moet zenden of achterna moet laten komen, en dus niet gelijktijdig zelf mee-reist, een arrangement met Cook te maken. Die zorgt dan dat zijn agenten op de verschillende stations er naar gaan kijken, hen eten en drinken geven, enz. Dit. kost niet heel veel, geloof ik. Bij Uw aankomst in Genua of Marseille kunt gij dat gaan bespreken in zijn ‘office’. Als gij naar Engeland gaat, moet gij de diertjes in hun eigen belang hier laten, zoo mogelijk niet in een asyl, want daar doen zij zoo dikwijls honden-ziekten, of besmettelijken uitslag op, omdat men niet weet wie vóór hen zat in hetzelfde hok. De bestuurders van die asyls, (die ik op zich zelf zeer nuttig vind), kunnen dat niet helpen. De behandeling is er zeer goed. Het is mij nooit te veel moeite inlichtingen te geven, maar zeker niet waar het honden of dieren in het algemeen geldt. Ik vind dat wij-menschen zoo slecht zijn ten opzichte van dieren, die ons toch zoo véél liefde, zoo onbaatzuchtige trouw geven, en ik verheug mij, altijd hartelijk, als ik menschen ontmoet, die iets over hebben voor hun huisdieren, liefde, moeite, geld, last. - Hen houden voor je genoegen, om er mee te pronken, dat is niets dan egoïsme. Je toont pas je ware karakter als je ook wat voor hen over hebt. Ze geven zulk een oneindigheid van liefde, dat ondervind ik dagelijks. Maar bovendien, ze zijn toch van ons afhankelijk, aangewezen op onze hulp en zorg voor hen. Ik dank U hartelijk voor Uw vriendelijke woorden aan het adres der Lelie, en aan mijzelve.
Mej: F. - Ik heb er niets tegen dat U schrijft in de Lelie over het voordeel van zich te verzekeren. Maar U zult toch zelf wel inzien, dat U, als inspectrice eener maatschappij, die zaak van een ander standpunt beschouwt, dan een dominee haar behoort te beschouwen waar het een huwelijk geldt. - Aan mijn opmerking over Ds: Ritter's opvijzelen van de huwelijks- ‘voordeelen’ doet dus Uw, van Uw standpunt, volkomen door mij toegegeven, verdediging van het verzekeren niets af. Ik wacht dus Uw artikel met genoegen, maar in dit geval met Uw naam, omdat gij zelf betrokken zijt in verzekeringen. - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |