De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
3 Januari 1906.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 434]
| |
onwaar te maken. Een vrouw ontdekt vele lichamelijke gevoelens in zich, maar redeneert die weg, bepraat zich zelf en bedriegt zich zelf zóólang totdat ze het voor een geestelijk verschijnsel houdt en dit onder verheven, bovenaardsche bewoordingen weergeeft. Ze bedriegt zich zelf zóó, dat ze dit onware, werkelijk zelf zóó zeker gaat gelooven, dat ze het ook anderen gaat voorpraten en onderwijst. Want door onkunde vinden ze al het lichamelijke schandelijk, en daar ze nu is gaan vinden dat de vrouw dit lichamelijke niet bezit, beredeneert ze dat de vrouw daarom hooger staat op dat punt dan een man. En een man zegt: ‘als het waar wàs dat de vrouw dit lichamelijke niet evenzeer had als de man, dan stond ze beslist lager dan de man, en was ze een caricatuur.’ Juist door dit negeeren van het gezond lichamelijke, maken vele vrouwen zich zoo uiterst belachelijk, en terugstootend. Een bespottelijk waarschuwingsteeken voor het huwelijk, is een vrouw dan. Maar in waarheid is een vrouw gelukkig minstens even gezond zinnelijk als een man. Dit kan men terstond daaraan zien, wanneer men bij de vrouw let op eigenschappen, die uitsluitend geslachtelijk-zinnelijk zijn in natuurkundigen zin, maar die zij zelf door zelfbedrog er niet voor aanziet. Deze eigenschappen verbergt ze dus niet, spreidt ze integendeel overal ten toon, onder 't cachet van verheven geestelijke eigenschappen, omdat ze wars is van alle zinnelijkheid. Maar juist omdat ze lichamelijke geslachtelijkezintuigsindrukken zijn, in waarheid, zijn het ook eigenschappen, die de man in de vrouw op prijs stelt; het een volgt hierbij noodwendig uit het ander. Ik zal voorbeelden noemen: de verzotheid van alle vrouwen op kinderen, is een zuiver geslachtelijke zinsindruk. Zelfs in zeer beschaafd gezelschap spreekt een vrouw zonder blikken of blozen van een ‘lekker kind’, van ‘een mollig kind’, van ‘verrukkelijke armpjes’Ga naar voetnoot*) etc., omdat ze zich zelf wijs maakt dat moederliefde een geestelijke eigenschap is. Ze weet niet dat dit anatomisch niet waar is. De heele kinderverpleging is een zuiver zinnelijke handeling, bestaande uit dingen die de zinnen van het vrouwelijke lichaam volkomen bevredigt op dat oogenblik. En de arme man dan? Die heeft geheel andere zinnen op dit punt, maar daarom is hij niet zinnelijker dan een vrouw! Hij is alleen anders van zinnen, en bevredigt die dan ook anders. Maar de door zelfverheerlijking blinde vrouw begrijpt dat niet en wil alleen aan haar zinnen bevrediging geven. Het kinderjuffrouw worden, het kinderverpleegster worden van de vrouw is een buitenechtelijke zinnenbevrediging der vrouw, om het zoo eens te betitelen, in vergelijking met de geijkte termen bij den man (daarom doet een vrouw, die geen kans op een huwelijk meer heeft, dit dan ook). Nog een voorbeeld: het zich in allerlei voor 't oog mooie kleeren uitdossen van vrouwen, het zich elegant en gracieus willen bewegen voor het mannenoog is een zinnenbevrediging der vrouw, die de man niet kent. Zij speculeert daarbij tevens op lichamelijke eigenschappen van den man, die ze kent of gist, en reeds de gedachte aan deze lichamelijke opwinding bij den man, verschaft haar een zinnenbevrediging die de man zich niet verschaft. Dito bij de meer of mindere ontblooting van het vrouwenlichaam in alle rangen en standen. En wanneer door die fijne speculatie op bestaande natuurtoestanden de man laat merken dat hij werkelijk een gezonde natuurlijke man is, dan heet de man onzedelijk, en zinnelijk in den zin van ‘behept met overprikkelde zinnen’; maar dan vraagt de man zich af, wie is hier de overprikkelde, de geslepen speculeerster of de gezond reageerende? Me dunkt, toch zeker wel de eerste. De vrouw is de zinnelijkste hier zèer zeker. Wanneer een vrouw dit alles bewust doet, dan noemt men ze ‘demi mondaine’, wanneer ze het onbewust doet, of omdat ze zich zelf wijsmaakt dat dit met zinnelijkheid niets te maken heeft, dan heet ze fatsoenlijk, maar in 't laatste geval is ze toch precies even zinnelijk dan in 't eerste. Dit is geen schande, als ze er geen misbruik van maakt, d.w.z. als ze de middelen gebruikt tegenover dengene waar tegenover ze bewust, expres als ‘vrouw’ staat. Maar in alle andere gevallen is het een even groote perverse zinnelijkheid als de gehekelde bij den man. Het, mooi-van-handen-en-gelaat-willen-zijn, bij een vrouw is een onbewuste lichamelijke eigenschap in betrekking met den man. Totaal gezond en niet verkeerd, indien ze aangewend worden bij den juisten man. Nog een voorbeeld: Het grillig en nukkig zijn van elk meisje zoodra ze met mannen in aanraking komt, is een zuiver physieke geslachtsaandoening bij het meisje, physiologisch gesproken. Zuiverder zinnelijk is wel niet denkbaar. Toch vindt een vrouw dit heelemaal niet van zich zelf, en een moeder vuurt die ongelijkheid van gedrag tegenover een man in vele gevallen zelfs aan bij haar dochters. Kortom het geheele coquetteeren dat elke vrouw min of meer doet, zelfs onbewust, is een zinnenspraak. In een woord, vrouwelijk optreden is even goed op elk punt zinnelijk, zoodra de man er mee in verband staat, als mannelijk optreden, waar het de vrouw geldt, en dit is alles zeer gezond en natuurlijk mits men het tegenover de juiste persoon gebruikt. Maar vrouwen willen dit alles niet weten, ze moffelen het weg onder allerlei dekmantels, verheffen zich zelf zóó dat ze zich zelf tot caricaturen maken of zouden maken indien de mannen ze niet beter kenden dan ze zich zelf kennen. Dus in waarheid geven de man en vrouw elkaar wel niets toe in zinnelijkheid. En dat moet ook niet. Maar het is een verschillende soort, wat den een bevredigt, bevredigt de ander totaal niet, mishaagt soms, indien de persoon in kwestie niet ontwikkeld genoeg is om de natuur te verstaan. En wat het ontstaan van die onzedelijke toestanden betreft, die wij als ‘prostitutie’ kennen, och! daar is de vrouw even veel schuld van als de man. In de meeste gevallen verlokt de vrouw (bewust, of onbewust; tòch doet ze het; meestal is het echter zèer bewust) en de man reageert; ik geloof dat op dit punt de twee geslachten elkaar niets te verwijten hebben. Hoe komen | |
[pagina 435]
| |
die toestanden er? Door de tegen-natuurlijke inrichting van de maatschappij des menschen, waarin niet elk individu op zijn tijd in 't huwelijk kan treden. De man is daar heelemaal onschuldig aan, evenals de vrouw. Dit stuk dient alleen om de waarheid onder de oogen van allen te brengen. Laat ons die nergens uit het oog verliezen; in 't andere geval begaan wij den misslag personen verantwoordelijk te stellen voor misstanden waaraan ze niets kunnen veranderen; toestanden, die bij deze maatschappelijke inrichting noodzakelijk moeten volgen uit verkeerde verhoudingen, zoolang de individuen levende wezens zijn. Deze gemaakte fout, is een fout die men honderdmaal voor vrouwen kan bespreken zonder veel resultaat; want meestal zijn ze totaal niet vatbaar voor natuurwaarheden, maar alleen voor subjectieve opvattingen, en ze eindigen met het geijkte gezegde: ‘al is het in werkelijkheid zóo, ik vind het toch zoo niet,’ En voor dezulken is dit niet geschreven, maar alleen voor de verstandig-denkenden, die gaarne de werkelijkheid willen leeren kennen, en daardoor gevrijwaard worden voor een zeer besmettelijke ziekte: ‘de mannenhaat’, die in werkelijkheid totaal geen reden van bestaan heeft, en alleen maar thuis behoort in bekrompen òf ziekelijke hersens, evenals, de ‘vrouwenhaat’ bij mannen een abnormale toestand is. Maar door de beschreven zelfbedriegerij van vrouwen, die de oorzaak is van zelfverheffing (‘verheffing’ ten minste naar hun oordeel omdat ze uit ongezondheid het lichamelijke haten) doen ze zooveel dingen onbewust, leven ze eigenlijk slechts voor de helft bewust, terwijl bij den man die handelingen bewust zijn. Wie nu meer onheil sticht met de menschelijke neigingen? de man of de vrouw? och, ik geloof zeker, beiden evenveel. Een man zal door zinnelijke overprikkeling b.v. buitenechtelijk een vrouw verleiden, ‘bewust’, dat is zeer slecht en heeft ellendige gevolgen; maar een vrouw verleidt een man, (bewust soms, onbewust ook vaak) evenzeer, uit even groote zinnelijkheid, lichamelijken drang, of hoe men het noemen wil, door houdingen, gebaren, kleeding etc; dat is even onzedelijk als de mannelijke daad, maar zij kan haar daad, als ze zoo laag is, veel gemakkelijker ontkennen, wegmoffelen, belachelijk voorstellen en zich daarom schijnheilig houden. ‘Vrouwen werken liefst in 't verborgen, zonder dat ieders oog zoo op haar gevestigd is’ schrijft ergens een vrouw. En dit is op dit punt oòk waar. De daad van den man is zichtbaar, bewijsbaar. Ook zijn vele z.g.n. fatsoenlijke vrouwen de schuld van het onzedelijke leven der mannen. Reeds in de jeugd leert de man het beschaafde meisje schuwen om haar laag coquetteeren en grillen en kuren verkoopen. Hij leert inzien dat het z.g.n. beschaafde meisje tè zinnelijk is voor hechte eenvoudige liefde voor het geheele leven; dat is haar te monotoon, te degelijk, te saai, te weinig zinnen-prikkelend. Vele vrouwen bekennen in hun intiemste onthullingen in hare boeken, dat juist in dit ‘heen- en weer’ voor de vrouw een zinnenprikkeling is gelegen, en zij speculeert ook op een dusdanige meestal niet aanwezige eigenschap bij den man. ‘Anders verslapt de toewijding van den man’ zegt zij dan heel wijs, met dit gezegde blijk gevende van eigen voortdurende behoefte aan zinnenprikkeling; en dikwijls is ook dit alles voor haar nog niet toereikend, omdat het tegenover haar eigen man alles niet meer piquant genoeg is: ‘het moest niet mogen, dan was het nog heel wat aardiger’!!! En als ze dit gemerkt heeft, laat iedere man dan maar vast in zijn schoenen staan die met haar in aanraking komt; en valt de man, dan heet die onzedelijk. Zoo keeren vele jonge mannen zich af van de z.g.n. fatsoenlijke, z.g.n. zinnenlooze meisjes en zoeken natuurlijker, gezonder soort vrouwen. Ze meenen die vaak te vinden onder de ‘demi-mondaines’ maar daar zijn ze evenmin; maar eenmaal in hun macht, zorgen deze vindingrijke persoontjes er wel voor dat ze niet meer los komen. Wie geeft ons gezonde, edele natuurvrouwen, met oprechtheid uitkomend voor gezonde zinnelijkheid, waarvan ze het mooie en heilzame inzien, terwijl ze die algemeen verbreide perverse vrouwenzinnelijkheid evenzeer verachten als de man die bij zijn geslacht behoort te verachten. |