| |
Brief uit Berlijn.
Berliniana.
Het leven in een der groote metropolen van de oude of nieuwe wereld, zou men, zoo oppervlakkig van buiten beschouwd, wel kunnen vergelijken met het lezen van een modernen tendenz of sensatieroman. Zoowel in 't eene als in 't andere komen spannende hoofdstukken vóór, met prikkelende opschriften en eerlijke of brutale illustraties. Van dag tot dag, van bladzijde tot bladzijde, voelt men zich sterker voortgedreven, gepakt door realisme of realiteit, voelt men zijn belangstelling hooger stijgen, zijn verbeelding rijker werken, groeien...
Wat gebeurt er al niet in een sensatieroman! En wat gebeurt er al niet in een milloenenstad! In beiden klopt en hamert de polsslag van menschelijk Leven en Lijden,
| |
| |
op waren of op fictieven grond... Alleen met dit gróóte verschil, dat, waar het boek zijn gestalten en beelden aan de verbeeldingalleen meedeelt, de groote stad ze aan het oog van elken beschouwer opdringt, in alle naaktheid en werkelijkheid laat zien. laat betasten. Of men wil of niet: voor die ademende, kloppende Werkelijkheid kan men zijn oogen niet moedwillig sluiten, zijn ooren niet toestoppen. Die dat doet, zou beter in 't kleinste dorpje thuisbehooren.... O, dat groote: stadsleven! Die zichtbare en onzichtbare, geheimzinnige trillingen van sensaties, van emoties, van illusies en decepties, die het overal en alom als electrische stroomen uitzendt. Die de oogen, de harten, de zielen der menschen doorboren, daarin iets doen òpbranden of ver-branden, òpbloeien of verbloeien.... Bron van leven en van dood! Van vertwijfeling en van bevrediging.... Maar ik wil geen prijslied zingen, ik wil geen boetepreek houden op het bonte leven in een milloenenstad. Veelmeer wil ik vloeiend water scheppen uit de bronnen, die den vruchtbaren bodem van een groote stad ontspringen.... Mag ik U daarvan wat reiken, lezer? Bedenk - 't is géén champagne... En of 't U ook smaken zal?... Laat mij 't hopen.
Waarheen men hier 't oog ook richt in wintertijd - óveral meent men 't spetteren van vonkjes, 't knetteren van lichtjes te vernemen, 't Komt niet van huizenbrand, en niet van vuurwerk. Ook niet van de electrische maanbollen, die op afgemeten afstanden boven de breede drukke straten, onverstoorbaar-rustig hun zilveren glans naar omlaag uitspreiden. 't Zijn de feiten en gebeurtenissen die zoo vuurlichten in de groote stad. En die de aandacht trekken. Sssz... sssz... sszt... sszzcht... Daar ontlaadt zich weer iets zou ik zeggen...
Wat dat zou zijn?
't Is de aankondiging van de geboorte van de Berlijnsche Komische Oper.
Driewerf heil! Eerstgeborene Laatstgeborene... Hoe zal ik U eigenlijk noemen? Eerstgeborene zijt ge in den geest, laatstgeborene zijt ge in werkelijkheid... Eer gij in deze glorie tot ons kwaamt, eer wij in waarheid U zóó mochten bezitten zooals ge daar nu vóór ons staat, is veel ongerechtigheid gebeurt, werd veel gezondigd in uw naam! Meende men toch telkens te voren dat het ‘echte’ muzenkind tot-ons gekomen was. Maar telkens bleek 't een dèsillusie... Als eenig resultaat: geestelijk en een geldelijk deficit Het Komische-oper-genre! Hoe dachten knappe theatermannen dat begrip van luchtige, wiegende, fladderende muziek gemakkelijk te kunnen verklanken! Dure Divas en sterren waren voor deze kunst immers niet noodig. Daarbij moest de inrichting van een Komische Oper tevens een Volksoper zijn, om de noodzakelijke concurrentie met de zeer dure ‘groote’ Opera tenminste weerstand te kunnen bieden. Ergo: middelmatige krachten voor middelmatige prijzen. Aan dezen klip gingen nu alle ondernemingen tot dusverre te gronde. Want uit dat systeem, om met middelmatigheden kunst te willen produceeren, ontsproot nooit iets goeds.
Onbeduidend werd alles: de krachten, de regie, het orchest, de kapelmeester. De regie leverde bijv. zulk werk: de Vesusius opeen Venetiaansch stadsgezicht. Of: Zuid-Duitsche boerenhuizen met een Noordlandschen achtergrond... 't Was dikwijls ergerlijk, humeurbedervend, zulke opvoeringen bijtewonen.
Daar verscheen Director Gregor uit Elberfeld in 't land en in de couranten als nieuwe candidaat voor de oude zaak. Men sprak en schreef van hem: vroeger was hij tooneelspeler geweest, daarop theaterdirecteur, die 't steeds ernstig meende met de kunst, en die ijverig voor 't nieuwe propaganda had gewaakt, o.a. 't eerst ‘Louisa’ van Charpentier in Duitschland had gebracht - na al die mededeelingen schepte men opnieuw hoop. Inderdaad, kon hier niet de rechte man op de rechte plaats zijn terecht gekomen? En zoo is 't ook gebleken. Tenminste gedurende deze veertien levensdagen van zijn Berlijnsch bestaan: Men is tevreden over de daden van Director Gregor.
In 't centrum van de stad, de Friedrichstrasze, kocht hij een grondstuk, liet de oude huisjes en loodsen die daarop stonden, afbreken, bouwde er een massief zandsteenen gebouw, in modernen barockstijl, met stille rechte lijnen, zonder overtolligen opsmuk van beeldengroepen en allegoriën - en wijdde daarin zijn Komische Oper in.
Die inwijding was een évenement waaraan driekwart van de Berlijnsche bevolking deelnam. Iedereen was nieuwsgierig, was in spanning. Zou 't iets goeds worden? De namen der hier verbonden artisten deden het wel vermoeden. Men had Theodor Bertram, de ideale Hans Sachs van het groote opera-ensemble waar hij eenige jaren lang
| |
| |
gewerkt heeft; dan Hedwig Kaufmann, die ook aan de ‘groote’ verbonden was geweest, maar wier kristal-helder nachtegalen geluid in de groote ruimte niet-genoegzaam uitkwam, dan Mantler, een pracht van een jonge basstem, en zoo meer.
Theodor Bertram en Hedwig Kaufmann zouden bij de inwijdingsvoorstelling - er werd ‘Hoffman's Erzählungen’ van Offenbach uitgevoerd - de hoofdrollen vervullen. De ‘run’ om entréekaarten was geweldig, zoodat er 6 weken vóór den bekendgegeven officieelen openingsdag: 1 Oct., geen enkele plaats meer te krijgen was.... Ik moet nog even, eer ik verder ga, iets vertellen van dien vastbepaalden openingsdag, die volgens contract met de heeren bouwmeesters, op 1 Oct. was vastgezet. In 't tegenovergestelde geval, zou een schadeloosstelling volgen van 2000 mark per dag. De heeren bouwmeesters hebben pech gehad: het gebouw is niet eerder klaar kunnen komen dan 18 November.... Men rekene eens zelf het cijfer uit van dat aardige sommetje, dat hiervoor werd uitgegeven! Maar met pech heeft elk op zijn beurt te kampen, kleine en groote mannen. De Directeur had intusschen geluk. Niet zoozeer vanwege dat finantiëele buitenkansje - hij had daarentegen verbazende uitgaven te bestrijden, daar zijn artisten reeds van af 1 September gehonoreerd werden en die maandelijksche honoraren o.a. van elk der drie bovengenoemde zangers tusschen de acht en tien duizend mark bedroegen - als wel om den buitengewoon gunstigen indruk, welke die eerste voorstelling bij publiek en pers had teweeg gebracht. Daarover heerschte zoo algemeene blijheid, men was zoo ingenomen met het heele werk van Gregor, dat de moeielijke onderneming, die in den loop der jaren zoo tal van keeren was op touw gezet en steeds had teleurgesteld, daardoor de gevaarlijkste klip schijnt omzeild te hebben.
Moge dit gelukkige gesternte verder over de Berlijnsche Komische Oper blijven zweven! Niet alleen aan den Directeur en zijn verdienstelijke schare artisten zou dit ten goede komen maar tevens - en zulks wel in de eerste plaats - aan de Berlijnsche bevolking. De groote hofschouwburg van onzen tijd heeft, naar alle waarschijnlijkheid, nu een waardige, blijvende concurrente gekregen in de Komische Oper. -
Zijn wij een beetje gekalmeerd na dit évenement in de muziekwereld, dan zoeken we wat verpoozing in de ruime vertrekken van de Lyceum club, waar een kleine, maar heerlijk-mooie verzameling van echte oude kanten was tentoongesteld. De bezichtiging voor het publiek duurde slechts vijf dagen in de middaguren; langer wilden de vrouwen uit hof en hoogste kringen hare inzendingen niet ontberen. Maar zeer druk bezocht en bekeken werd deze echte-kanten-uitstalling, die vooral ons vrouwen zoo speciaal bekooren en altijd opnieuw enchanteeren. Voor wie vertegenwoordigt een echt kantwerk niet dikwijls een stuk poëzie? Of een lied? Zij zeggen ons altijd wàt, die fijne teere lijnen, die sierlijke ranken, die gesloten knoppen. En wat werd ons hier al niet te kijk geboden! Oude stukjes, afkomstig van kloosters uit de 13e eeuw, afkomstig van priestergewaden, van altaarkleeden. Het werk uit alle landen was vertegenwoordigd: natuurlijk ook Holland, waarvan prachtige breede tusschenzetsels en kanten in het bezit van Gräfin Harrach. Op den openingsdag hield Prof. Lessing een kleine, maar interessante voordracht over de geschiedenis van de kant; hoe eenmaal kant ontstaan is - het primitieve begrip van kant - uit de losse draden, die in vroegere eeuwen aan 't uiteinde van elk geweven stuk bleven hangen. Eerst knoopte men deze draden tot franje, uit die geknoopte franjes ontstonden toen figuren en patronen. Daarop begon men op een linnen lap het ‘durchbruch’-werk; (een goed hollandsch woord hiervoor valt mij op 't moment niet te binnen, maar men begrijpt dadelijk wat ik bedoel). Open randen ontstonden. Eérst smal, werden zij steeds verbreed, méér bewerkt, met veel verscheidenheid en sierlijkheid van steken. Het idée van kant werd steeds meer uitgebreid; een zekere school, een techniek voor dit naalden kunsthandwerk werd geboren. Men verzond patronen waarbij de fantasie een groote rol mocht spelen.
En van den smaak en de handigheid der werksters hing het àf of zij iets buiten-gewoons konden leveren of slechts vervelende copieën namaken. Zoo ontstond in elk land een aparte genre. Holland heeft in de middeneeuwen kostbare kanten geleverd, die blijkbaar door de Italiaansche School geinspireerd waren geworden, want van sommige exemplaren kon men tusschen het Italiaansche en Nederlandsche kunstwerk nauwelijks een onderscheid bemerken. Zeer bewonderd werd een zeldzaam kostbaren bruidssluier uit Brussel afkomstig, die 800
| |
| |
dames uit de Belgische aristocratie de Prinses Karl von Hohenzollern als bruidsgeschenk hadden aangeboden. Hier is zelfs de fijne tulle ondergrond met de naald gewerkt, dat als groote bizonderheid geldt, daar men nà de negentiende eeuw die tulle uitsluitend en alleen met de machine vervaardigde.
Ook de Duitsche Keizerin had zeer fraaie dingen ingezonden, ècharpes, Marie-Antoinettes, mantilles, zakdoeken; o.a. een prachtstuk-zakdoek die H.M. cadeau had gekregen van Koningin Margarita. Dan verdrong men zich om de glazen kast - alles was achter glazen kasten uitgestald of hing in smalle gouden lijsten aan den wand - waarin kostbare exemplaren uit de nalatenschap van Keizerin Friedrich werden getoond, door hare dochter Prinses Friedrich Karl von Hessen ingestuurd.
En had men nu de twee ruime salons genoegzaam doorwandeld, alles daarin bewonderd, dan kon men nog in een derde zaal kanten bewonderen, die verkocht mochten worden. Ook in deze afdeeling werd men het kijken niet spoedig moede; overvloed van keuze in soorten en vormen van naald handwerk en machinaal werk, alles artistiek en smaakvol, verlokkend genoeg om te bezitten.... Jammer dat de prijzen zeer hoog waren, en voor vele beurzen niet bereikbaar. Maar hoogst voldaan ging men toch heen. Het doel: de belangstelling voor het naaldkunst-handwerk bij het publiek weer op te wekken, dat werk nieuwe levensvatbaarheid te geven - dat doel scheen, uiterlijk beoordeeld, vrijwel gereserveerd. Al vraagt men zich ook àf, of nu, in deze eeuw, waarin toch alles in waarde is gestegen - ook de tijd, o, de tijd vooràl - of nù juist niet het oogenblik kon aangebroken heeten, waarin het machinale werk, op dit subtiele gebied, op 't punt staat een hoogere vlucht te nemen? Tenzij dat de prijzen voor ‘echte’ kant dalen, dat integendeel nóóit het geval zal zijn. Als onvermijdelijk gevolg van de duurte van den tijd stijgen ook die prijzen. En verbruiken wij niet veel kant? Beschouwen wij kant niet als een onmisbaar versiersel van ons toilet? Moet de machine, tengevolge van dat verbruik, het ten slotte niet winnen van de nijverheid der vrouwenvingers? Ten allen tijde zijn er takken van kunst geweest, die door een volmaakt-geworden mechaniek ten gronde zijn gegaan. Helaas! in de meeste gevallen. Zoo stierf langzamerhand de oude schrijfkunst uit, het boekversieren der kloostermonniken, omdat hun prijzen niet konden concureeren met de prijzen van het drukwerk. Zeker, de individualiteit van het werk gaat daarmede natuurlijk óók verloren. Maar dit toch alleen - zóólang, totdat een kunstenaar het werk aanpakt, en er als stempel, zijn kunstenaarszin op drukt. Men kan nòg zoo groote bewondering,
nòg zoo innige liefde voor oude kanten koesteren, zonder nochtans behoeven te gelooven aan een naderende wedergeboorte, aan een renaissance van het handwerk. Al te groote piëteit houdt dikwijls een gevolgrijke ontwikkeling tegen... Klinkt dit niet zóó, alsof ik willens ben, de mechaniek te gaan verheerlijken ten koste van den weeropbloei van dat kostbaar-teere handwerk? Geenszins. Maar deze tijden van jacht en spoed lijken mij zóó weinig geschikt om ten volle te kunnen waardeeren dat subtiele kunstwerk van vorige eeuwen...
Intusschen nadert het Kerstfeest. - ‘De eeuwenoude viering van Jezus' geboorte, die in alle landen, in alle dorpen en gehuchten, in vreugde en jubel, onder verschillende ceremoniën herdacht wordt. Het lichtje van Betlehem heeft alle eeuwen beschenen, heeft zich duizend en duizendvoudig weerkaatst in de harten der menschen en zal nimmer ophouden alle toekomende tijden te verlichten. Maar ook in de herdenking van dit feest heeft de loop der tijden verandering gebracht.
Hoe het Kerstfeest gewoonlijk gevierd wordt, is ons allen een welbekend feit. Wij nemen zelfs geen aanstoot meer aan de electrische peertjes, die nu tusschen de groene sparrentwijgen pronken en het simpele kaarslicht verdringen.... alleen in de salons der gefortuneerden natuurlijk! Teekent dit feit niet juist dès te scherper het onderscheid tusschen oude en nieuwe zeden? Zijn de nieuwe gebruiken bekend, de ouden zijn reeds bijna uitgewischt. Daarom vertel ik liever uit den ouden tijd bij dit altijd jonge, nieuwe feest. Gevierd werd Kerstmis natuurlijk altijd, maar de wijze waaròp was verschillend. De lichtende kerstboom zooals wij die bijv. nu kennen, komt eerst in de zeventiende eeuw voor en stamt uit Elsas. Daarover straks. In vroegeren tijd, omstreeks de veertiende eeuw, vierde men Kerstmis hoofdzakelijk door allerlei vertooningen en spelen, die in elke plaats toch weer verschillend waren ofschoon alles hetzelfde beeld weerl gaf: de heilige geboorte van het Jezuskindje,
| |
| |
'waarbij de met hooi gevulde kribbe, de Engel, de herder en de heilige drie koningen niet ontbreken mochten. Oorspronkelijk hadden die voorstellingen uitsluitend in de kerken plaats.
Later bracht men haar, eenigszins gewijzigd, over in de woonhuizen, waar dan eenige andere ceremoniën aan toegevoegd werden. Maar in de katholieke landen, in Italië bijv., is het kerstfeest een exclusiefkerkelijk feest gebleven en is de stralende kerstboom daar grootendeels onbekend. In Duitschland daarentegen ging die kerkelijke viering langzamerhand verloren en ontstond steeds meer daaruit een familiefeest, zóó mooi en zoo vol poëzie, als eigenlijk in geen ander land en bij geen ander volk te vinden is. Het kerstfeest in zijn tegenwoordige uitbreiding - en helaas ook in zijn luxe - is haast nergens anders mogelijk dan hier. Maar naast al die luxe staat, zusterlijk-eendrachtig, de hoogste eenvoud. Al is men nòg zoo arm, al bewoont men nòg zoo'n krotje: een lichtend boompje moet op kerstavond onzen rijkdom uitmaken, onzen levensdag mooi maken. Maar de kerstdenneboom, die nu zulk een groote rol speelt, kende men vroeger niet. De eerste vermelding daarvan vindt men in boeken uit het einde der zestiende eeuw, toen hij niet met kaarsjes, maar met papieren bloemen werd versierd, met suikerwerk en pepernoot. Verlicht werd de boom toen óók nog niet. Zelfs gedurende de geheele zeventiende eeuw vinden wij nergens de vermelding van een verlichten kerstboom. Waarschijnlijk is dit gebruik uit Zweden tot ons gekomen en ontstaan gedurende den dertigjarigen oorlog. Maar de vraag rijst in ons op: hoe kwam men aan 't idee een denneboom te kiezen? In de middeneeuwen heerschte vaak het bijgeloof dat tegen Kersttijd de boomen nieuw opbloeiden, dat zelfs de appelboom weer nieuwe vrucht kon dragen: met de geboorte van het Godskind herleefde ook zelfs de gestorven natuur weer. Nu nog pleegt men, op St. Andreas-dag, twijgen van vruchtboomen te plukken en in water te zetten, opdat zij tegen Kerstmis zullen uitbotten en bloeien. Het denkbeeld, om, te midden van wintertijd, bij zoo verblijdend feest, zich te omringen met
levend groen, ligt dus reeds tamelijk ver terug. En wat kon men hiervoor beter kiezen - dan juist het onverwelkbare dennegroen? Het vond spoedig de grootste navolging. Met den verlichten boom ontstond ook langzamerhand de gewoonte om elkaar geschenken te geven. Vroeger gebeurde dit - in navolging van oud-roomsche zeden - uitsluitend op Nieuwjaarsdag, een gebruik, dat nu nog geenszins in onbruik is geraakt. Later, behalve in Holland ook in Oostenrijk, kwam het heilige Nicolaasfeest, dat men bizonder geschikt oordeelde als geschenk-dag.
Toch heerscht in Duitschland hoofdzakelijk de gewoonte om alleen op Kerstmis elkaar cadeaux te geven: maar dan ook aan àlle vrienden en kennissen.... Die onweerstaanbare lust om te koopen - daar getuigen de volle winkels van!
Zooals bij de meeste feestdagen, speelt ook op het kerstfeest het eten en drinken een gewichtige rol. Op vele plaatsen zijn het bepaald-toebereide schotels en gerechten die op dezen dag niet op tafel mogen gemist worden. Dit is overal verschillend; maar kapoen, ingemaakte of geconfijte vruchten en marsepijn mogen zéker nergens ontbreken. Ook het onovertroffen goede Duitsche ‘Kaffee Gebäck’ wordt in die week rijpelijker en overvloediger dan gewoonlijk gebakken. De Berlijnsche kerstmislekkernij heet ‘Stollen’, het Dresdener soort vooral is zeer bekend; in Beijeren heet het Klozenbrod, in Würtenberg Hülzelbrod. Met deze lekkernijen, die elke Duitsche huisvrouw zelf kan bakken, maakt men ook zijn ondergeschikten en armen gelukkig. Maar niet alléén arme menschen worden dan gespijsd en gelaafd en van liefdegaven voorzien, óók de dieren deelen in dit voorrecht. Op kerstdag krijgen zij beter en overvloediger voedsel dan op een der andere dagen. Een zeer sympathieke gewoonte, die nu nog in het noorden van Duitschland veel voorkomt, en waarschijnlijk uit Noorwegen stamt, is het voederen van vogels op Kerstdag. Geen landgoed, geen hoeve, of aan heggen en schuttingen, op boomen en daken worden bundels haver en schotels zaad aangebracht, opdat de gevederde vrienden tenminste op dézen dag geen honger en nood behoeven te lijden. Men voelt zijn hart zoo wijd, men voelt zoo onweerstaanbaren drang om goed te zijn en goed te doen.... Welke merkwaardige stemming zweeft er altijd in de lucht tegen Kersttijd... Een ruischen en suizen als van oerverre sparrewouden, een schemeren en trillen als van vèr licht dat nader komt, stil binnensluipt in donkere hoeken en zachtkens doordringt in duistere
| |
| |
harten; zijn spattende vonkjes doet flikkeren dáár waar anders trage rust heerscht, en met zijn stillen glans dáár weer dempt de vredelooze jacht van dagelijks onrustig gedoe...
Het oude, lieve, mooie wonder, het wonder van vóór tweeduizend jaar komt weer weldra over de menschheid.... Wie zou de oogen willen toeknijpen, wie de ooren willen toestoppen, om niet te hooren dat zachtnaderende geruisch van engelenvleugelslag, hoog boven de lucht, die ons wil openbaren het heerlijke, altijd nieuwe wonder van Liefde.
O, gezegend Kerstfeest!
LIANE VAN OOSTERZEE.
Berlijn, 1 Dec.
|
|