onzen arbeid willen wij den bodem herwinnen - niet voor ons zelf, maar voor de gemeenschap, dat is dus, dat niemand en toch allen er over beschikken kan (kunnen).
Wat uw opmerking betreft over onze winstverdeeling, dit:
Het is in flagranten strijd met onze beginselen, dat er, op welke wijze ook, eenmaal verworven winst wordt gedistribueerd. Uit den aard der zaak, dat wij door het overgegaarde op onzen arbeid, groote winsten willen maken ten einde steeds meer grond te kunnen aankoopen en in bewerking afstaan aan arbeiders, is het een vereischte om geen cent méér uit te geven dan noodig blijkt, allerminst dus komen wij ertoe om winsten te verdeelen. Ik begrijp echter waar de Heer Directeur op heeft gedoeld, n.l., dat in de statuten van ‘Walden’ is bepaald, dat een medewerker, die, om welke redenen ook, het bedrijf verlaten wil, daar vrij in blijft. Maar, zoo werd geoordeeld, dan is het billijk om zoo iemand niet zonder iets te doen heengaan. Men wilde hem eenige uitkeering geven, opdat hij niet dadelijk in ongelegenheid zou komen. Dáárom werd vastgesteld, dat, wie uit de vereeniging trad, rechten kon doen gelden op een deel van de winst, die in de laatste 2 jaren, vóór zijn vertrek, in het bedrijf, waarbij hij betrokken is geweest, werd gemaakt. Naar mijne meening is 't dus duidelijk, dat dit niet is 'n winstverdeeling in den gewonen zin, maar dat hier het winstcijfer genomen (genoemd) werd als aanwijzing voor de hoegrootheid van het bedrag waarop een uittredend lid aanspraken kon maken.
Een ander lid uit den Raad: Kunt U mij ook zeggen of 't waar is, dat de huizen, waarvoor nu vrijstelling van personeele belasting wordt gevraagd, onder den grond gelegen zijn - en in hoeverre er waarde mag worden gehecht aan de geruchten, dat U daar zoo goed als naakt of althans met speciale kleedij loopt en werkt?
Ik: Ik moet herhalen, dat het mij frappeert, dat Uw college zoo slecht is voorgelicht. Hier wordt blijk gegeven, dat men van ‘Walden’ niet veel méér afweet dan praatzieke vrouwen, stofzoekende journalisten en met den tijd-verlegen zittende beurs- of sociteitbezoekers plegen rond te strooien. Ter afwending van den schijn, dat ik Uw college onrecht zou willen aandoen of mij bedienen van ongepaste uitdrukkingen, moet ik hierop laten volgen, dat ik niet Uw college, maar Uw berichtgevers, bij genoemde lieden zou willen zien gerangschikt. Ware Uw vraag als 'n onschuldige aardigheid op te vatten, dan zou het mij vergund worden daarop de wedervraag te geven: Lijden Uw berichtgevers aan epilepsie? Het zou kunnen, dát dezulken op hun hoofd zijn gaan staan om ‘Walden’ te bezichtigen en dat ze onze koeien, varkens en kippen hebben aangezien voor kolonisten. Immers zóó zou 't mogelijk zijn, dat zij onze huizen ‘in den grond’ en de ‘kolonisten’ - naakt, of ongeveer naakt hebben gemeend te zien. Het eenige wat mij rest is Uw college vriendelijk uit te noodigen tot een bezoek aan Walden ter opname van den stand onzer huizen en de kleedij onzer kolonisten.
Hiermede was de hoofdzaak van de discussie gevoerd. Ik heb hier niet woordelijk weergegeven zooals ik gesproken heb, want mijn verdediging ging ex tempore. Maar de quintessens der besproken onderwerpen staat hier afgedrukt. En daaruit valt op te maken, hoe lijnrecht de Staat als zoodanig staat tegenover Gemeenschappelijk Grondbezit.
Andermaal wil ik hopen, dat nu niet de gemeenplaatsen: utopie; geestdrijverij; fata morgana; idealisme e.t.q. uit de arsenalen onzer tegenstanders worden aangedragen.
Wij qualificeeren niet en wenschen geen qualificaties te aanvaarden.
Wij constateeren, zonder meer, dat de bestaande toestand onbeschaafd, onrechtvaardig en dùs onmenschelijk is.
Wij verlangen geen oppositie, òmdat we ontevreden zijn met ons lot, maar wij doelen er op, om onze tijdgenooten aan 't verstand te brengen, dat niemand tevredenheid màg hebben met zijn bestaan, zoolang hij dat bestaan niet uit en door eigen kracht in gemeenschap met anderen heeft verdiend.
Wij staan niet op om de bezittingen van anderen tot ònze bezittingen te maken. Wij willen, dat de bezitters tot inzicht komen, dat zij nòch wij recht op den grond hebben. Wel te-zamen, maar niet individueel.
Wij willen geen verplaatsing van het kapitaal, maar de diepe ontaarding van het kapitalisme door de menschen, die de macht daarover hebben, zien opgeheven.
Wij willen niet zijn de dienaar van 1 of 10 menschen, maar van alle menschen en van geen enkel mensch. Dus wij willen ook niet, dat 'n ander dienaar van ons zal zijn.