De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan de correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hun dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
C. van A. - Ik heb U nog te danken voor Uw brief van 9 Sept: j.l. - Gij schrijft daarin o.a. ‘De speech van H.M. heeft U waarschijnlijk in de couranten gelezen.’ - Mijn waarde vriend, ik lees nooit één enkelen speech van H.M., die de couranten ons brengen, omdat ik dergelijke officieel-opgesmukte gelegenheids-toespraken zoo weinig-interessant, vind dat ik mijn tijd beter kan gebruiken, dan ervan kennis te nemen. - 't Antwoord van dien kolonel aan Haar, zou 'n geschikt hoofdstuk kunnen leveren voor ‘Die Waffen nieder’ van Bertha von Suttner, of voor Tolstoï's ‘La guerre et la paix.’ Als je die twee boeken hebt gelezen, is je oog voor-goed geopend voor het nonsensige van al dien kost en poespas, die je wordt opgediend in zulke speechjes als van dien bewusten landsverdediger.
J.v.L. - Ik kan wel zien dat gij nog jong zijt, ook al weet ik niet Uw leeftijd door U-zelf. ‘Al dikwijls is het me opgevallen, dat schrijvers anders oordeelen over hun werk dan de lezers, dat ze mooi vinden wat beslist niet mooi is, en dat ze hun beter werk juist als bijzaak en van minder waarde beschouwen.’ - Zoo, zoo, wie maakt dat uit: ‘wat beslist niet mooi is?’ Gij misschien? Weet gij wel dat juist dáárover dikwijls 't grootste meenings-verschil bestaat? - En, waar gij deze ondervinding op Uw eigen werk toepast, kan ik U verzekeren, dat Uw eigen ingenomenheid met Uw verzen boven Uw proza niets bijzonders is; jonge menschen hebben gewoonlijk een groote voorliefde tot dichten, en kunnen zelden begrijpen dat juist verzen niet iedereen zijn werk is. - En zoo ook is het heel natuurlijk, dat gij U-zelf zoo terugvoelt in Uw gedichtjes; die zijn door en door subjectief, terwijl Uw proza-stukjes ‘bedachte’ dingen zijn. In Uw gedichtjes drukt gij Uw eigen jonge stemmingen uit; in Uw proza wilt gij een verhaal ‘bedenken’, en gij hebt nog zoo weinig levenskennis dat gij U daartoe niet bij machte voelt.
Joanna (reeds lateren brief beantwoord, onder voorletters). - Ik heb nog Uw begeleid-briefje te beantwoorden bij die beide ingezonden bijdragen, waarvan ik eene weigerde en eene aannam. Het is onmogelijk reeds nu uit te maken of gij ‘talent’ hebt, met zooveel zekerheid dat ik U beslist zou kunnen aanraden met schrijven voort te gaan. Daartoe moet ik eerst wat meer van U hebben gezien. - ‘Geluk’, dat ik aannam, vind ik wel 'n goed-gelukt schetsje; ik zie daarin eerder wèl bewijs van aanleg dan niet. Als Uw omstandigheden het toelaten, ga dan voorloopig voort, en laat U niet te gauw ontmoedigen; het is eerder een goed dan een slecht teeken, dat gij niet al te snel tevreden zijt met eigen werk. - Neen, ik vond Uw vraag niets ‘onbescheiden’, wil integendeel U gaarne steeds helpen als ik kan.
N.H. - Ik heb nu Victoria terug, en wil het graag aan U terugzenden, maar ongelukkig staat boven Uw brief alleen Uw straat en huisnommer, niet de stad uwer inwoning. Als ik mij niet zeer vergis, is die stad Amsterdam, maar voor alle zekerheid wil ik toch graag, alvorens het boek af te zenden, Uw juist adres van U vernemen. - De vertrouwlijkheid van Uw schrijven, en het feit dat ik U door mijn vorig antwoord wat heb kunnen helpen, deden me zooveel plezier. Ik kan zoo begrijpen dat Uw omstandigheden moeilijk zijn soms, en dat gij dan in opstand raakt. Juist als je jong bent drukken al die dingen zoo zwaar, geven ze je zoo'n ongelukkig gevoel van: Waarom komt dat nu allemaal mij over? Later begin je wel te merken dat iedereen zijn kruis en zijn zorgen heeft, en dat die van je zelf niet altijd de zwaarste zijn ten slotte. - Wat gij mij van die vriendin van U schrijft trof me zeer, en vind ik iets om aan te denken als aan een voorbeeld. - Dat juist leelijke meisjes zoo dikwijls alléén om die leelijkheid blijven ‘zitten’, is inderdaad een niet te loochenen feit, dat je pijnlijk aandoet, als je ziet hoe menig egoist wezentje alleen om haar uiterlijk schoon wordt getrouwd. Doch ik geloof niet, dat daarin ooit veel verandering zal komen; de uiterlijke aantrekkingskracht doet zooveel bij den man. - Hartelijk dank voor Uw vriendelijke woorden aan mijn adres. Als ik U met iets kan helpen of raden, wil ik het steeds graag doen.
M.L. - Nog hartelijk dank voor Uw schrijven naar aanleiding van ‘Tom’. - Ik geloof wel graag met U, dat hij veel met ‘Frits’ gemeen zal hebben, want m.i. hebben bijna alle dieren, - apen zonder ik uit; die lijken niet voor niets veel op menschen, ook in hun karakter - zulke lieve naturen, dat ze alleen maar 'n goede behandeling en veel aanhalen en goede woorden noodig hebben, om zich te ontwikkelen tot je beste vrienden. - Het is b.v. zoo aardig zooals onze Benjamin nu weer zich dagelijks vormt tot zoo'n hartelijk vriendje, zoo dankbaar en aanhankelijk. En toch heeft hij daarbij weer een gansch anderen aard dan Frits, en verschilt van hem in gewoonten, en in manieren. - Ik ben blij dat gij zoo graag woont in dat gesticht, omdat het me altijd aangenaam aandoet zooveel goeds van ‘zusters’ te hooren. - Weet ge wat me zoo prettig treft in Uw brief, dat gij eens een der weinige jonge meisjes zijt, die niet haakt naar verandering, maar zoo opgewekt schrijft: Ik hoop dat het altijd zoo mag blijven. -
D.S.S. - Uw brief nalezend ter beantwoording, vraag ik me af, of Uw ingez: stuk is geplaatst? Ik kan me dat niet herinneren; - schrijf het me eens. - Ja, dat doet mij-zelf ook zoo veel genoegen, dat de Lelie er toe bijdraagt om de oogen te openen van velen, die zich bewegen in een verkeerde richting op het gebied vrouwelijke ‘nuttigheid’. - En ook verheug ik me altijd zeer, als ik mijn lezers de oogen kan openen voor het vermomd-onzedelijke van heel veel hedendaagsche mode literatuur, die erger is naar den inhoud, dan menig uit elk gezin verbannen, erkend smerig fransch romannetje. Die laatste soort van boeken wil niet anders zijn dan wat ze is, de eerste, onder het motto kunst, geeft beschrijvingen van toestanden, gebeurtenissen, gedachten, op 'n zoo onrein-zinnenkittelende wijze, dat de schrijver ervan een vijf en twintig jaar geleden door elk fatsoenlijk man den rug zou zijn toegedraaid; (met recht.) - Daarentegen kan de Noorsche literatuur als een bewijs dienen, dat moderne kunsteischen zeer goed zijn te vereenigen met een diep-gevoelden, waarachtig-van-het-leven afgezienen, en toch door en door zedelijken inhoud. -
Moeke II. - Wat hebt U me toch weer lang en lief geschreven! - En hoe innig moet U zijn gehecht geweest aan Uw zoon! Ik vind U bewonderenswaardig en benijdenswaardig, dat U over dat alles zoo berustend-geloovig kunt schrijven! - Uw verhaal van die jonge weduwe, die zich zoo bedroefd aanstelde, en na twee jaar weer was hertrouwd al, amuseerde me,... met een beetje minachting tegelijk, zoo als ik die altijd koester voor 't zoogenaamde ‘gevoel’, waarop de vrouw zoo prat doet, waarop zij zich graag verheft, als het, volgens haar eigen getuigenis, in diepere mate bezittende dan de man. - Ook bij den Durchschnittsmann geloof ik niet, dat het gevoel zoo heel diep zit, maar in elk geval is hij niet zoo kinderachtig en aanstellerig als de dito-vrouw. - | |
[pagina 335]
| |
Hij zal niet, als zij, met kransen en rouwkleeren en tranen coquetteeren bij een sterfgeval, op de manier waarop ook Uw weduwe het deed, en waarop de meeste comme-il-faut-bedroefde vrouwen zich aanstellen, als de wel-opgevoedheid voorschrijft zich ‘beroofd’, en ‘treurend’, te gedragen. - Ik kan me best begrijpen, dat U zich in een anderen tijd voelt verplaatst door een literatuur als de hedendaagsche, die zoo hemelsbreed verschilt van die waarvan U spreekt; maar ik geloof niet dat er heel veel blijvends is in deze periode; het meeste bestaat, van het opgehemel van een bepaald kringetje, waartegen een ander kringetje dan weer lijnrecht overstaat. - De verzen van S... b.v. vind ik bombast en wartaal, en ik ben overtuigd dat het nageslacht mij gelijk zal geven; trouwens wie zelfs nu leest ze, vindt ze móói? - Welneen, lieve mevrouw, Uw briet was niets te lang; ik wáárdeer zoo iets.
Mevr: A.C.F - G. - Ik dank U zeer voor Uw schrijven van Sept. - Wel, het is natuurlijk inspannend een weekblad te redigeeren, maar dit behoeft U niet terug te houden mij zoo veel of zoo dikwijls te schrijven als U wilt. - Ik waardeer het zoo, dat U mijn doel zoo begrijpt; waarheid wil ik den lezers inderdaad geven, naar mijn eigen beste weten en innerlijke overtuiging; geen holle phrasen waarmee de vrouwen worden volgestopt, juist door hen die heel goed weten dat ze hen daarmee maar 'n steen voor brood geven. - Ik neem dan ook met volle instemming Uw woorden over: ‘Er zijn zoo velen, die geen eigen opinie hebben of durven hebben, maar meewaaien met alle winden, en dan gaat er kracht en zegen uit van iemand, die zich zelf wel durft zijn. Al ontstaat daardoor botsing met de heerschende gedachte. Als alle menschen “zich zelf” waren, gelooft U niet, dat we een heelen stap vooruit waren?’ Ach lieve mevrouw, dat heb ik al zoo dikwijls ondervonden, dat de meeste menschen geen eigen opinie hebben. En dat geen eigen opinie hebben is zoo gemakkelijk. Vooral het gewone, onbeduidende, ‘lieve’ meisje munt uit in die eigenschap. Dat is juist hare ‘liefheid.’ Komt het er daarentegen op aan hare eigen kuurtjes door te drijven, dan kan ze zoo eigenzinnig en egoist zijn als maar mogelijk is, maar dat merkt de buitenwereld niet. Dat blijft thuis, onder vier oogen, eerst van de ouders, later van den man. En wat het ‘zich-zelf-zijn’ betreft, ik geloof dat weinig dingen zoo waar zijn als het leekedichtje van De Genestet: Wees U zelf, zei ik tot iemand,
Maar hij kon niet; hij was niemand!
Wat hebt U een verrukkelijk zomer-uitstapje gemaakt! - Ik vind reizen iets zoo heerlijks, dat ik het woord nooit neerschrijf zonder heimwee naar andere landen! - Ik kan niet begrijpen hoe rijke menschen hun heele leven thuis hokken in ons kleine landje, met geen andere afwisseling, dan zomers het voor het fatsoen verplichte bad-reisje of luxe-uitstapje, inplaats van, zooals de Engelschen, te reizen zooveel en zoo ver als ze maar kunnen. - Het is ook een feit, dat je in het buitenland veel meerdere en veel goedkoopere genoegens hebt dan bij ons, waar alle reisgelegenheden, rijtuigen, etc., schreeuwend-duur blijven. Dat U met de kinderen druk naar Scheveningen gaat 's zomers begrijp ik, om hen, best; persoonlijk vind ik dat een van de saaiste plaatsen die ik ken, en hoe meer pogingen er worden gedaan om er iets héél cosmopolitisch aan te geven, hoe mislukter ik 't gansche ding vind. Er komt altijd een weeïg gevoel over me, als ik al die bij elkaar gezette hôtels en café's aanzie daar, met die menschen die zich net als die hôtels en café's zoo'n airtje willen geven van: ‘Zie je ons wel; we zijn heelemaal up-to-date wereld-badplaats.’ En 't lijkt er toch zoo niets op! Dat zekere onzegbare iets, dat is het entrain, de pols-slag van het wereld-leven, dat ontbréékt. - Ik heb nog een beschouwing van U over ‘Studium.’ Mag ik die plaatsen als ingez: stuk? Het is zoo wáár.
Mies. - Ik heb nog een briefje van vroeger van U te beantwoorden. Gij excuseert U daarin zoo vriendelijk, dat gij mij zijt ‘aangevallen.’ Wel neen, dat is niet noodig. Ik heb Uw bedoeling best begrepen, en ik ben blij dat gij zoo gelooft, en hoop van harte dat gij U nog lang zoo gelukkig voelen moogt in dat bezit, dat ik U niet graag zou willen afnemen. -
Huisvrouw. - Als U dit leest zullen, hoop ik, de bewuste boeken reeds, met dank voor de lezing, in Uw bezit zijn. Het heeft zoo'n tijdje geduurd voor ik mijn boekenkast kon inpakken, en ze eindelijk uit een kist te voorschijn kwamen. H., waar U met zooveel genoegen was dezen zomer, ken ik niet. - Ik heb er steeds veel goeds van gehoord, maar, ik weet niet waarom, juist die streek trekt me naar wat ik er van hoor niet aan. Mij dunkt, het zal er somber zijn. Ik was dezen zomer langen tijd in Zwitserland, met ons heele troepje, onze Marie, en de viervoeters incluis. - Weet U, wat U apropos daarvan aan Uw man namens mij moet zeggen? Als de vrije-vrouwen het ooit zoo ver sturen, dat wij-ook kiesrecht krijgen, dan zal ik geen dag vroeger thuis komen om m'n kiesplicht na te komen, zooals hij! Zoo'n zelfopoffering begrijp ik niet; 't is toch oud lood om oud ijzer. Ja, dat die bewuste dame haar kinderen laat opgroeien voor ‘galg en rad’, verwondert me niets. Ik zou U ook heel wat namen kunnen opnoemen van gehuwden, die het niets beter maken, en ondertusschen o zoo mooi in het publiek bazelen. Vergun mij Uwe zeer ware woorden, die U aan de voorzitsters van zeker soort vereenigingen wilt toeroepen, langs dezen weg ter hunner kennis te brengen. Ze zijn raak en welverdiend: Aan die soort vereenigingen geef ik geen halve cent, ik kon ze toeroepen ‘mensch ga naar huis, wees een vrouw voor je man, en een moeder voor je kinderen, voedt de zoons op tot degelijke mannen, die werken, en geen meisjes ongelukkig maken; de verwaarloozing van het gezin bevordert den ondergang der heele maatschappij, maar het is met die vrouwen boter aan de galg, het eenige middel om ze op hunne plichten terug te brengen zal zijn, dat de mannen er allemaal uitloopen, en hunne avonden doorbrengen in de Soos of nog erger, misschien dat ze dan eindelijk eens zullen voelen, wat ze aan hun gezin misdeden, voorzeker een paardenmiddel maar het kon wellicht goed zijn!’ - Ik ben blij dat die dame waarvan U schrijft iets heeft aan de Lelie. En hoe is het afgeloopen met Uw ‘groot-moeder-schap’? Lieve mevrouw, al hebt U dan geen kinderen, U hebt wèl een gelukkig huwelijk, naar alles wat U altijd schrijft over Uw man; en hoe weinigen kunnen U dat nazeggen. - Maar Uw man moet niet zeggen, dat wij vrouwen ‘te week zouden zijn voor dieren.’ Waarom toch? Ze zijn toch immers hulpeloos tegenover onze overmacht; en ze geven zoo oneindig veel méér liefde dan de meeste menschen. Uw man kent ze stellig niet genoeg. Of onze Benjamin nog leeft? Wel, hij is onze druktemaker in huis! Een echte franschman!Ga naar voetnoot*)
Jaru. - Tot particulier antwoord heb ik geen gelegenheid op dit oogenblik. Gij zult nu naar Amsterdam moeten komen om mij op te zoeken; misschien komt gij daar ook weleens? Gij zijt nog al eens onderweg, schijnt het; nu weer naar Engeland! - Het spijt mij zoo, dat ik voor U op die manier niets weet in den Haag, maar gij zult stellig zoo'n eigenaardig-halfslachtig iets niet gauw vinden. En als gij het vindt, ben ik bang dat het U zal tegenvallen, en dat men van U veel te veel zal terugverlangen voor het geringe dat gij betaalt. Dat gaat gewoonlijk zoo met zulke wonderlijke arrangementen. - Het is jammer dat Uw Engelsche vriendin niet is terecht gekomen bij die mevrouw in de Laan van Meerdervoort. Ik ken haar, en weet dat zij een allerliefste vrouw is, en dat de betrekking er heel prettig zou zijn geweest, juist iets voor zoo iemand als gij beschrijft in Uw vriendin, - Gij kunt er volkomen op rekenen, dat ik nooit, aan wien ook, Uw pseudoniem zou verraden, dus ook niet aan die familie waarover gij schrijft. Ingevolge Uw wensch ga ik niet nader in op Uw brief, en beantwoord alleen het zakelijke gedeelte erin. Wij willen dan maar hopen, dat Uw weg U nog eens hierheen voert tot een mondeling onderhoud. | |
[pagina 336]
| |
E.R. - 't Nemen van, die ‘nieuwe pen’ heeft bepaald geholpen. Ik kon Uw brief nu heel goed lezen. - Daar gij gelukkig over de Fröbel-methode mij beter hebt begrepen, en het eens zijt met me over theosophie en spiritisme, ga ik op die twee punten nu maar niet verder in. - Het amuseerde mij, dat gij-ook al over die nieuwe stof voor babies schrijft, want verscheiden dames schijnen zich aan die uitvinding te hebben geergerd, of, liever gezegd, aan de reclame ervoor van moderne-moeders; zoodat ik veel instemming-betuigingen kreeg op mijn varia daarover. - Ik was zeer verbaasd Uw leeftijd te vernemen uit Uw brief, want uit het jolige en opgewekte van Uw schrijven heb ik steeds afgeleid, dat gij een heel jong onderwijzeresje zoudt zijn. - Op de rest van Uw brief ga ik niet in op Uw verzoek, maar ik mag toch wel zeggen dat ik dien zeer waardeer, nietwaar?Ga naar voetnoot*)
M.E.F. - Neen, Uw stukje is inderdaad eigenlijk niet datgene wat men verstaat onder een ingez: stuk. Maar omdat het, in den vorm van een schets, zoo bepaald een meening verkondigt, wil ik het liever in de ingez: rubriek opnemen. - Daardoor vervalt het honorarium, want die rubriek wordt natuurlijk niet betaald! - Zoo'n ‘kennersblik’ houd ik er niet op na, om over dit ééne stukje van U al een oordeel te durven vellen. Dat iemand na één stukje mij al ‘onverbeterlijk slecht’ werk toescheen te maken, is mij nog niet voorgekomen, en bij U is dat dus ook geenzins het geval. Schrijf mij eens, als gij weer iets zendt, hoe oud gij zijt. Zeker nog jong?
Mevr: C. Kl. te H. - ik vind Uw idee om beschrijvingen te geven van het D.'sche volksleven zeer goed. - Hartelijk dank voor dat afdrukje uit Onze eeuw. Het was ook mij opgevallen, dat Jhr. Rappard U aanhaalde. Over de theol: questie zwijg ik maar verder; we zijn het toch ook vrij wel eens erin. -
Noirever. - Alles wat gij mij schrijft over correctors, zetters enz., moet gij den heer Veen-zelf meedeelen. Het is iets waarover ik reeds dikwijls met hem sprak. Hij beweert, dat dergelijke fouten nooit gansch en al zijn te vermijden. In elk geval heb ik er reeds zoo dikwijls met hem over gesproken, dat het beter is als zij, die zich hebben te beklagen, zich direct wenden tot hem. Daar ik niets met de drukkerij, heb te maken, kan ik er niets aan doen. Eén fout in uw stukje is echter niet veel in een gehéél van die lengte; dat moet ik eerlijk zeggen ter verdediging van de schuldige zetters. - Als gij die drukkerij van den heer E. hebt gezien, zal hij U ook wel verteld hebben, dat het moeilijk is alle fouten te vermijden. - Ik ben benieuwd of gij inderdaad nog eens met een boek voor den dag zult komen. Wel, ik geloof zeer zeker van wèl. -
Maria. - Ja, ik ook voel veel voor den R.K. godsdienst, en ik ben het heelemaal eens met U, dat de R.K. zoo veel meer doen voor elkaar, dan de protestanten, en daarin een verstandige onderlinge eensgezindheid toonen. - Dat het protestantisme ‘verloopt’ zooals gij het uitdrukt, komt m.i. door de hooggeloofde ‘gedachten-vrijheid.’ - En dat 'n protestantsche kerk op U een kouden indruk maakt, wel dat is mij uit het hart gesproken. Ik herinner me nog best, hoe ik als kind leed onder het afschuwelijk schreeuwen, in plaats van zingen, in sommige doleerende of afgescheiden kerken. Calvinisten zeiden me dan, dat een mooi koorgezang je gedachten ‘aftrekt’ van God. In de duitsche-evangelische gemeente in den Haag, waar ik werd aangenomen, is een veel meer uitgesproken begeerte om door mooi zingen, gekleurde kerkramen, enz., aan het kerkgaan iets uiterlijkaantrekkelijks te geven; zooals ik het daar eens een ‘pastor’ hoorde zeggen in een preek: ‘Als we zoo veel geld geven om ons eigen huis mooi te maken, zullen we dan ook niet trachten “Gods” huis zoo veel mogelijk te versieren?’ Maar Calvinisten, die zich niet kunnen verzoenen met zoo iets hebben mij steeds terechtgewezen, als ik mij verheugde over die schoonheids-zin in de duitsche Kerk: ‘Dat is Roomsch!’ Natuurlijk heeft alles zijn keerzijde. In Italié heb ik in een dood-arm dorpje, gansch en al tegronde gericht door een aardbeving voor eenige jaren, een R.K. kerk gezien, die tot de rijkste behoorde van de streek, gevuld met schatten aan sieraden, schilderijen, enz. Als men dan bedenkt, hoe vreeselijk ellendig en verdierlijkt-arm zoo'n bevolking daar leeft, rondom zoo'n onnutte rijkdom in een Kerk, dan betreurt men het, dat dergelijke toestanden blijven bestaan. - Ik heb dat bewuste boek van die dame niet gelezen, maar zij heeft ons een ‘brief’ beloofd uit Noorwegen voor de Lelie; dus dat zal U wel plezier doen. -
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |