gebrek aan vóórstellingsvermogen, of, wat waarschijnlijk dichter bij de waarheid is, van slordigheid in de uitwerking der details!
Wat wil van Hulzen met dezen zéér uitgebreiden roman, waarop nog een ander, die erbij behoort, volgt?
De lezer heeft geen recht dit te vragen m.i., omdat nergens geschreven staat, dat elk auteur een bedoeling of tendenz behoeft te hebben met zijn werk! 't Is veel te veel de fout van het publiek daarnaar te zoeken, en niet aan 't bestaan van zoo iets te twijfelen! En daarom is het jammer dat van Hulzen goed vond, in een voorwoord, uit te leggen dat hij inderdaad iets wil, iets bedoelt met zijn werk, en bereid is dat te verklaren en uit te leggen als een machinerie!
Hoor maar: ‘Als eerste boek uit een reeks, waarin plastisch-reëel zullen worden beschreven de uiterste kanten onzer samenleving verschijnt hier: De man uit de slop... Het hierop aansluitend werk: Maria van Dalen, reeds ter perse, geldt als volgverhaal, al zijn beiden afzonderlijk te lezen. Eerst later beginnen de vertakkingen van de cyclus die niet naar een vooraf-bepaalde vaste opzet, maar naar gelang 't experiment 't brengt het aanzijn krijgen. Het is mij minder te doen één familie- of personenreeks te teekenen, dan wel om onze levensverhouding in enkele personen samen te trekken. Geen wortelschietingen dus maar de stammen op zichzelf en naast elkaar, die de takken, wortels ineentwijgen, en hetzelfde levenssap inzuigen. Opzettelijk worden niet veel personen ingevoerd, een vergemakkelijking voor den lezer, die geen tal van namen krijgt te onthouden, gewoonlijk achter de hoofdfiguur verdwijnend. Toch kan 't gebeuren, dat personen maar vluchtig aangestipt als: de advokaat, het meisje waarvan niemand weet hoe zij leeft, de gevangenbewaarder, enz. in een volgend werk wederkeeren, een meer zelfstandige plaats innemen; in dat geval worden ze opnieuw geteekend, waardoor elk boek, tenzij een vervolgdeel, een schakel blijft, die kan worden uitgenomen of ingezet, zooals ook elk mensch, hoewel in samenhang levend, afzonderlijk staat in eigen bewegen. Het citaat hierboven vermeld, (dit luidt: “Les sociétés ont les criminels qu'elles méritent.;” Noot van A. de S.L.) geeft áán de richting waarin de rauwe zelfkant van ons hedendaagsch samenleven zal worden verbeeld, strekking en gevolgtrekking aan anderen overlatend.’
Nietwaar, is het niet alsof van Hulzen hier uiteenzet een machinerie, in plaats van zijn boek eenvoudig als kunstwerk de wereld in te zenden? Erger nog, hij vijzelt het op, preekt het aan, zet er de voordeelen van uiteen, ten behoeve der lezers, als een koopman die met marktgeschreeuw zijn eigen waar aanbeveelt... Is het niet jammer dat iemand die kan schrijven, die talent heeft, zichzelf weggooit met zoo'n prospectus-achtig voorwoord? - Als de uitgever - zooals tegenwoordig bij uitgevers meer en meer gewoonte wordt, jammer-genoeg, - in het boek een dergelijk soort van aanbeveling had neergelegd, dan reeds ware dit op zichzelf af te keuren, in een werk dat zoo beslist aanspraak maakt te zijn geïnspireerd door kunstdrang! Want, kom eens vertellen dat dit soort auteurs als van Hulzen en de zijnen ‘om den broode’ offeren aan hun eerlijke kunstrichting! Wees ervan overtuigd dat zij daarover in de felste verontwaardiging zullen geraken, U bij hoog en laag zullen betuigen, dat zij liever droog-brood of in 't geheel niet zouden willen eten, dan te kort te doen aan hun ‘hooge kunstopvatting’. - Maar wat is dergelijke koopmanspraat van: ‘Opzettelijk worden niet veel personen ingevoerd, een vergemakkelijking voor den lezer,’... etc, dan anders, dan een het eigen-werk aanprijzen en aanlokkelijk maken, niet om de kunst, maar om 't gemak van den gewonen lezer, die niet veel namen kan onthouden. Grooter bewijs van broodschrijverij kan men zichzelf moeilijk uitreiken, dan door zijn boek in te leiden, liever gezegd, aangenaam te maken, met beloften van ‘'t Leest zich gemakkelijk; een goed geheugen heb je er niet voor noodig’. Of elders:, ‘De personen uit dit boek gebruik ik misschien óók nog in een volgend verhaal. Maar je kunt dat daarom gerust koopen. Want, je krijgt eerlijk wáár voor je geld! Ik schilder de personen, gebruikt in dit boek of
niet, allemaal op nieuw ten voeten uit!’
Met dat jammerlijk zich zelf naar beneden halende voorwoord, bederft van Hulzen 't wezenlijk mooie van zijn boek. De gewoonte aldus zichzelf te expliceeren komt erin. Emants deed het in Inwijding, met een páár woorden, Querido expliceerde zijn Levensgang op vermoeiend-langdradige wijze. Van Hulzen gaat veel verder, en expliceert niet alleen, maar belooft: ‘Je kunt mijn boeken afzonderlijk lezen en te zamen; dit staat er in; dat staat er niet in; je krijgt in elk geval wáár naar je geld.’ - etc., etc.!
Als men bij zulke tijdverschijnselen stil staat, krijgt men recht het begrip hoe ge-