der Japansche vrouw binnen zulke nauwe grenzen gevangen houdt.
Waar Japan met groote energie en veel succes het land openstelde voor Europeesche beschaving, bleef het met even zooveel hardnekkigheid het familieleven en de positie der vrouw voor vreemden invloed bewaren. En toch komt ook hierin zachtjes aan verandering, misschien zonder dat men er zich van bewust is. Het onderwijs in de scholen, dat ook voor meisjes werd ingevoerd, vormt hier de brug, die naar de Westersche beschaving leidt. Het Europeesche voorbeeld werkt, hoezeer men zich in oud-Japansche kringen daartegen verzet. De hofkring, meer geneigd tot hervorming, verlangt ontwikkelde vrouwen en zendt hare dochters in de adelijke school te Tokio, die op Duitsch-Engelsche leest is geschoeid. Daar word gymnastiek gedaan met begeleiding van muziek, gedanst en getennist. Eene Duitsche houdt er voordrachten over Duitsche huishouding en eene Engelsche onderwijst er hare taal, zoodat de leerlingen zich met Europeesche letterkunde vertrouwd kunnen maken. Merkwaardig mag het zeker worden genoemd, dat van staatswege in Tokio eene hoogeschool voor vrouwen werd geopend, terwijl er nog geene scholieren waren, die van dergelijk onderwijs gebruik wenschten te maken. In elk geval is theoretisch de mogelijkheid tot ontwikkeling gegeven. Verder is het ook een goed teeken, dat het is mogen gelukken betrekkingen tot stand te brengen tusschen Europeesche dames en beschaafde Japansche vrouwen.
Wanneer het meisje de school heeft verlaten, wordt zij zoo spoedig mogelijk uitgehuwlijkt; het is de plicht van den vader een man voor haar te zoeken, waartoe meestal de hulp van derden wordt ingeroepen. Het jonge paar ontmoet elkander slechts eenmaal en daarna wordt de bruiloft bepaald.
Een geestelijke is daarvoor niet noodig, alleen de verklaring elkander te willen huwen, in tegenwoordigheid van eenige bloedverwanten gedaan, is reeds voldoende.
Men brengt drie schaaltjes met rijstwater, waarvan de bruidegom telkens de helft nuttigt, om de andere helft aan zijn bruid over te laten. Daarmede is de plechtigheid volbracht. Evenals overal in het Oosten, eten mannen en vrouwen daarna gescheiden.
De vertrekken voor de jongehuwden worden versierd met de drie geluk aanbrengende planten: pruimenbloesem, bamboe en den, die een lang leven, voorspoed en kinderzegen voorspellen.
Kan men dus zeggen, dat een huwelijk lichtvaardig wordt gesloten, nog lichtvaardiger wordt dit ontbonden. Ongeveer een derde gedeelte der Japansche huwelijken treft dit lot. De vrouw heeft geen recht tot scheiding, de man echter kan deze verlangen en wel om zeven verschillende redenen, die zoo eigenaardig zijn, dat ik niet kan nalaten die te vermelden. Zij zijn: kinderloosheid, ontrouw, jalousie, ongeneeselijke ziekte, ongehoorzaamheid, twist - en babbelzucht.
Heeft hij om eene of andere reden genoeg van zijne echtgenoote, zoo kan de Japanees heel gemakkelijk een voorwendsel vinden. Bovendien is het niet verboden, eene tweede vrouw bij zich in huis te nemen.
Het in aanraking komen met Europeesche zeden en gewoonten, heeft in dit opzicht de beschouwingen veranderd, zoodat men het niet meer behoorlijk vindt meer dan ééne vrouw te hebben. Een kwaad ding is het ook, dat de vrouw kan worden weggezonden, wanneer zij niet met hare schoonmoeder overweg kan, zelfs wanneer haar echtgenoot overigens volkomen tevreden over haar is.
Ook de man moet zich onderwerpen aan de uitspraak van den familieraad.
Na het sluiten van het huwelijk, trekt het jonge paar in het huis van de ouders van den echtgenoot. De families wonen bij elkander en de ouders behouden het gezag. Sterft de vader, die het hoofd van de familie is, dan treedt de zoon in diens rechten, mits hij den leeftijd van twintig jaar bereikt heeft.
Wanneer hij jonger is, dan wordt de oudste manlijke bloedverwant het hoofd der familie. De vrouw heeft niets te zeggen, maar wordt door hare kinderen zeer geëerd, zooals ook de godsdienst het eeren der ouders en voorouders als plicht stelt.
Bloedverwanten hebben altijd de verplichting om voor elkander te zorgen, zoodat het in Japan bijna nooit voorkomt, dat iemand tot volslagen armoede vervalt, hetzij dan, dat hij geen familieleden meer mocht hebben. De schoonmoeder bestuurt het huishouden. De mannen eten alleen en worden door de vrouwen bediend. Deze mogen eerst daarna haar voedsel nuttigen.
Op de straat gaat de man altijd eenige schreden voor de vrouw. Nooit zal hij haar eenige beleefdheid bewijzen; het gebeurt zelfs, dat hij zijne echtgenoote in de derde klasse laat reizen, terwijl hij zelf in de tweede plaats neemt.
Verstrooing zoekt hij in het theehuis, waar hij andere mannen aantreft, of bij feestmaaltijden, die door de Geischa's worden opgeluisterd. Bijna bij elken feestmaaltijd zijn zij aanwezig, wat den gastheer op groote kosten jaagt, want elke gast heeft eene Geischa naast of achter zich. Zij praat en schertst en koketteert met hem, terwijl zij nu en dan met hare lotgenooten danst en zingt.