ongelukkig. Ze had zoo dikwijls kinderen zien loopen met zoo'n mooie veldbouquet en ze wist maar niet, waar ze die helder roode en blauwe bloemen vonden, en die beeldige grassprietjes, die er hier en daar zoo aardig boven uit kwamen. - Nu had zij de bloemen zelve ook, maar wat gaf ze er thans om? Tante had er immers geen notitie van genomen!
Wat wàs ze blij geweest toen ze het lang begeerde rood en blauw tusschen het koren zag schemeren! Ze had de goudgele halmen niet plat getreden, maar alleen die geplukt, welke langs den kant stonden, en eindelijk, omdat er nog zoo'n paar hééle mooie blauwtjes een eindje verder op stonden, had ze er voorzichtig een voet in gezet, om die ook nog te hebben. - Toen had ze eenige grassprietjes geplukt en een paar korenaren, en daarna was ze gaan zitten in het hooge gras, om het geheel eens netjes te schikken. Zie zoo, nu had ze een mooie bouquet; wat zou Tante blij zijn!
En ze was naar huis gedraafd, gevlogen, in één vaart het tuinhek in, en naar de keuken, waar Tante was. -
Weer begon ze te snikken, hartstochtelijker nog dan te voren. Nooit meer zou ze bloemen plukken voor Tante, nóóit meer! O, was ze maar weer in Indië, bij Sasa, die zou er wel blij mee geweest zijn.
Daar was een bittere wonde geslagen in de kinderziel, een wonde, die, mocht ze al genezen door den tijd, toch steeds een litteeken zou achter laten. -
‘Nonny! Nonny!’
Het was de dienstbode, die haar riep, zeker zou het etenstijd zijn. Ze had ook al zoo lang hier in den koepel gezeten.
‘Ja, Mina. Ik kom!’
Snel droogde ze haar tranen. Het kon haar niets schelen, hoor; als Tante de bloemen niet wilde hebben, ook goed; zij zou ze nooit meer plukken, nooit! Ze liet de bouquet liggen en liep den tuin door naar de eetkamer. -
Mevrouw X zat reeds aan tafel met haar beide zoontjes, toen Nonny binnentrad. -
‘Waar zat je nu toch weer, kind. Heb je gehuild, wat is er?’
Er volgde geen antwoord; de waterlanders kwamen weer voor den dag en de kleine borst ging heftig op en neer. -
‘Nonny, kind, wat is er dan toch, heb je pijn?’
‘Neen.’
Er was niets uit haar te krijgen, en Mevrouw besloot maar te wachten tot ze wat gekalmeerd zou zijn; ziek scheen ze althans niet te wezen. Misschien wel weer een kuur, het kind kon soms zoo vreemd zijn. Je wist toch ook eigenlijk niet wat je begon, als je de kinderen van je familie in huis nam.
Zuchtend stond mevrouw van tafel op en liet Nonny zitten met de neefjes; mogelijk kwamen die meer te weten dan zij.
‘Zeg, Nonny, wat is er?’
‘Niets.’
‘Toe Nonny, zeg het maar. Ben je gevallen en heb je je pijn gedaan?’ aldus sprak Frits, een aardig kereltje, ongeveer van Nonny's leeftijd.
‘Neen.’
‘Wat is er dan?’
‘Och, ik had zoo lang gezocht naar klaprozen en korenbloemen voor Tante; de andere kinderen hadden ook zulke mooie bouquetten altijd, en nu heb ik ze en Tante heeft er niet naar omgekeken en gezegd, dat ze dacht dat ik al heel wat bijzonders had. En nu pluk ik ze nooit meer, nooit!’
‘En heb je dáárom zoo geschreid?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘O, is dat alles? Ik dacht, dat je je bezeerd had. Kom malle meid, wat zou dat nu? En waar is je bouquet?’
‘In den koepel. En ik vind het wèl erg, veel erger dan wanneer ik mij pijn had gedaan.’
Frits liep weg, naar den koepel, om de bouquet te halen.
‘Mama, mama! Het is om de bouquet, dat Nonny heeft gehuild.’
‘Om de bouquet?’
‘Ja.’
‘Wat is er dan met die bouquet?’
‘U hadt er niet naar gekeken en aan Nonny gezegd, dat U dacht, dat ze al heel wat bijzonders had.’
‘Zoo. Ja ik dacht wel, dat het weer zoo'n kuur was. -’
't Is wat moois, dacht ze bij zich zelve; ik kan toch niet alles laten staan om naar zoo'n bouquet te kijken. Het is een onbegrijpelijk kind.
Mevrouw X was ontegenzeggelijk een goede vrouw, een goede moeder voor haar kinderen, een goede tante voor haar nichtje, maar ze voelde niet diep genoeg om te beseffen, hoe zeer ze het meisje had teleurgesteld en gegriefd, ze besefte niet, hoe ze hier een