Ze werd zijn vrouw en 't schoone lichaam behoorde hem. Maar er klopte geen warm gevoelig hart in 't blanke lijf. Koud en strak staarden de blauwe oogen onder 't lelieblanke voorhoofd hem aan en als hij in zalige verrukking aan haar voeten neerviel en haar zijn ideaal, zijn engel noemde, lachte ze stil, smadelijk voor zich heen. -
In weelde baadden zij zich den eersten tijd. Ze genoten van zijn fortuin, onbezorgd leefden ze voort - tot in weinige jaren al het geld heen was en toen kwam het vreeselijke....
Bij hem had ze gewoond in dagen van voorspoed; haar mooi lichaam had hem steeds weer in vervoering gebracht, het huis was vervuld geweest met haar zachte, dure parfum, haar zijden kleeren ruischten door salons en marmergangen, al leefde haar koude ziel niet met hem mee; al had ze minachtend geglimlacht en gespot met het mooiste, wat zijn geest kon opleveren. -
Als hij, zelf voldaan over zijn nieuw kunstwerk, het haar toonde en innig hoopte op een beetje sympathie, dan geeuwde ze en noemde zichzelf veel te dom om dat op waarde te schatten en draaide het hoofd om in de zachte kussens van de divan en snoepte voort aan haar dure bonbons.
Dán had hij zich wel diep ongelukkig gevoeld en sloot hij zich soms uren lang in zijn kamer op - maar als hij na echte wanhoopsdagen haar weer vóór zich zag met dat volmaakt schoone gezichtje, dat hij aanbad, zonken al zijn smarten en stilgeschreide tranen als bij tooverslag weg en was hij weer haar slaaf, haar minnaar....
Nu ging zij heen - weg van hem, want armoede is bitter te dragen en vooral voor weeldekinderen. -
Een rijke bloedverwante, een mannenhaatster, wilde haar wel bij zich nemen, maar die man, die slechte financier, die haar lief nichtje tot den bedelstaf had gebracht, mocht blijven, waar hij was. En de jonge vrouw ging haar nieuw, rijk leventje in en liet hem met zijn groote smart alleen. -
Gebroken bleef de kleine man achter in het weelderig huis, dat weldra onder den hamer viel en juist genoeg opbracht om alle schulden te dekken. Toen trok hij voort en rust vroeg zijn arme ziel, rust voor altijd. - En hij hoopte met vurig verlangen op den dag, die voor allen eens komt, den dag van verlossing voor de gefolterde ziel. - Maar die dag kwam niet en schoon zelfmoordplannen stâag bij hem opwelden, hij verwierp ze weer. - Wat had hij, als geloovig spiritist niet meermalen een séance bijgewoond, waar de geest van een zelfmoordenaar zich had gemanifesteerd. - Hoe vreeselijk was het lot van die menschen geweest, als ze als geest ontwaakten en zoo lang, zoo vreeselijk lang soms gedoemd waren geweest, altijd bij dat bloedig lichaam te vertoeven, als zij, die gedacht hadden, dat dood - dood was, ontwaarden, dat de geest bleef leven, immer door en de ergste folteringen moesten doorstaan. - Dat schrikte hem af, maar des te vuriger bad zijn ziel: ‘Heer verlos, me!’.....
Hij leefde voort in 't zwakke lichaam, dat door leed en ontbering al teerder en kinderlijker leek.
En weer zond hij zijn kunstwerken de wereld in, zijn schoone vrouwen, die zoo geleken op haar, die hem had verlaten. - Dan vond soms een enkel stuk een kooper en weer rekte hij zijn kommervol bestaan, maar het meerendeel bleef onverkocht.
Eens, toen na dagen van honger en koude hij zich zwakker en zieker gevoelde dan ooit, kwam er een brief van haar, de eerste na vele smeekbeden van hem. En ze beloofde hem heusch, terug te komen bij hem, als hij haar goed kon onderhouden; ‘ze had toch medelijden met hem,’ zei ze, maar ze verzweeg, dat de rijke mannenhaatster, ook voor haar medezusters niet zoo aangenaam was en ze het nichtje soms erg lastig maakte. Was het toeval - of iets anders? Juist toen hij den brief aan zijn lippen drukte en hem telkens en telkens kuste, stapte een man binnen, een opkooper, die wel eens een enkel schilderstukje voor heel weinig had gekocht. Er was zoo'n geringe vraag naar, vertelde hij dan.
Nu zei hij, hem te willen helpen, - veel geld zou mijnheer kunnen verdiènen, als mijnheer deed, wat hij wilde.... Dan zouden er koopers genoeg zijn.... En de kleine man met de groote idealen schreeuwde van ontzetting.... Dan stierf hij nog liever den hongersdood.... Radeloos liep hij zijn vertrekje op en neer.... wenschte men dat van hem, zóó iets smerigs, zóó iets laags. - Nog liever.... Daar viel zijn oog op den brief van háár, nog immer zijn liefste, en met een kreet wierp hij zich voor zijn teekentafel neer, greep pen en papier en teekende - teekende. Hij gunde zich geen tijd tot rusten - en eenige dagen later op een zachten Januaridag snelde hij met een rol