en geven omtrent de personen en vereenigingen, die zich bereid verklaren kinderen onder hun hoede te nemen. Zij kunnen ook ontzetting of opheffing uit de ouderlijke macht of voogdij aanvragen en houden toezicht op de gestichten welke kinderen opnemen.
Welk een schoone werkkring wordt geopend ten bate van het verwaarloosde kind! Och, spreek eens langzaam na elkaar die twee woorden uit en wiens gemoed ontroert niet?
‘Verwaarloosd’ en ‘kind.’ Hoe strijdt dit met elkaar! Welk een gruwel! O verstoot hen niet! Breidt uw armen over hen uit en trekt hen tot u.
En dan... het mishandelde kind!
Een dier mishandelen... wij dulden het niet en we ijveren voor dierenbescherming. Maar een kind mishandelen! Denkt eens even aan de uwen en keert dan met uwe gedachten terug tot hen, die het slachtoffer zijn van des ouders zonden en wangedragingen. Vallen zal de muur die staat tusschen hen en u die redden wilt. Er wordt hulp ingeroepen voor hen, die zichzelf niet helpen kunnen, die de minderen zijn en afhankelijk, maar wier lijden ten hemel schreit en die zwijgend of smekend een beroep doen op mannen en vrouwen, die een hart in zich omdragen, hetwelk zegt: ‘niet éen dezer kleinen ga verloren!’
Bescherming tegen zich zelven!
Deze bedoelt een tweede wet. Wij denken aan het baldadige kind. Hoe weinig medelijden kent doorgaans de jeugd. Hoe gering is vaak haar nadenken! Worden de baldadigheid, de ruwheid, de straatschenderij inderdaad erger, of vallen deze méer in het oog? Laat ons hierover niet twisten. In elk geval, ze bestaan in groote mate en dit is voldoende om over maatregelen daartegen ernstig na te denken, om der kinderen wille en ter wille van de maatschappij. Moeten ‘schoolstraffen’ worden ingevoerd? Zullen we alle heil verwachten van een zeer krachtig optreden der politie? Moet de overheid zorgen voor speeltuinen en speellokalen? Hoe men hierover ook denken moge, dit zullen allen beamen, dat een verwaarloosde opvoeding verholpen moet worden door een betere, meer nauwgezette. Wat er wordt van een kind, zal niet allereerst afhangen van maatregelen, hoe goed deze ook kunnen wezen, maar bovenal van wat hij dagelijks in zijn naaste omgeving hoort en ziet, van de invloeden die op hem geoefend, van de indrukken welke in hem gewekt worden, van den geest die er uitgaat van hen onder wier leiding hij staat. Wat dezen doen, wie dezen zijn, daarop komt het vóor alles aan.
Geen vloek over de baldadige jeugd, in wier ruw optreden maar al te dikwijls de wrange vruchten worden aanschouwd van het zedelijk laag standpunt waarop zij staan die, welverre van kinderen te kunnen leiden, zelven nog geleid moeten worden.
En dan het misdadige kind.
Hoe groot is zijn lijden, hoe deerniswaardig diens toestand. Is het waar dat, o.a. in Nederland, de criminaliteit der jeugd toeneemt?
Ontfermt u hunner, die in hun wandelen zoo dikwerf boeten voor anderer zonden aan hen bedreven.
‘De zonden der vaderen, aan de kinderen bezocht tot in het derde en vierde geslacht.’
‘De vaderen aten zure druiven en de tanden der kinderen zijn stroef geworden.’
Over die tweede wet, bedoelend; bescherming der jeugd tegen zich zelve, een enkel woord.
De nieuwe wet begrijpt, dat ook een misdadig kind als een kind behandeld moet worden.
In de eerste plaats kan vermeld worden dat de ‘berechting’ van kinderen niet meer in het openbaar zal gebeuren, waardoor het proces minder vormelijk, hartelijker, meer kinderlijk kan geschieden.
Voorts zullen, volgens deze wet, personen tot hun 18e jaar tot de jeugdigen gerekend worden.
Als een kind of jeugdig persoon zich aan misdrijf heeft schuldig gemaakt, dan kan het gebeuren dat het kind in het geheel niet wordt gestraft, in de hoop dat het ‘voor den rechter te zijn geweest’ voor hem en zijn ouders allen heilzaam gevolg zal hebben.
De tweede straf is een berisping, een ernstige toespraak van den rechter, waarbij een tijd wordt bepaald binnen welken de kwaaddoener, als hij zich niet betert, nog naar een tuchtschool kan worden gezonden.
Ook kan de straf een géldboete wezen, niet te hoog, opdat de schuldige zelf haar betale door - als hij iets verdient - het geld af te houden van zijn loon.
Eindelijk opzending naar een Rijksopvoedingsgesticht, waar niet straf allereerst maar opvoeding op den voorgrond treedt.
Aan het doel der ‘Kinderwetten’ worden dienstbaar gemaakt de ‘tuchtscholen’, voor jeugdige misdadigers, in welke scholen ook