alleenloopend mannetjesmensch in hare netten te vangen.
Of eene oude jongejuffrouw, die altijd scheldt op ‘die nare trouwelooze mannen,’ die eene verwoede feministe is, kort haar draagt, met een wandelstok loopt of met een karwats, kortom er precies zoo uitziet als een baard- en knevellooze man, (soms zelfs heeft ze een baard of een knevel), behalve, dat zij een rok draagt inplaats van een broek -; ‘maar,’ zegt ze, terwijl zij krijgshaftig met haren stok in het rond zwaait en geweldige rookwolken omhoog blaast, ‘maar eens zal er een tijd aanbreken, dat wij vrouwen niet alleen in de figuurlijke, maar ook in de letterlijke beteekenis een broek dragen, eens, als wij de wetten zoo zullen veranderd hebben, dat voor de mannen - die nietswaardige wezens - diezelfde wetten zullen gelden, waaronder wij arme, mishandelde, bedrogen schepselen zoolang hebben moeten zuchten.’
Maar nu genoeg van die ongunstige defenities van een oude Vrijster. Ik laat er nu een paar volgen, die u die veel bespotte, min of meer geminachtte vrouwen van eene andere, eene betere zijde laten zien en u zullen vertellen van oude vrijsters vol liefde, goedheid en opgeruimdheid.
Ik ken oude vrijsters - neen, laat ik die uitdrukking niet gebruiken voor de vrouwen, waarvan ik u ga schrijven, voor die vrouwen met een opofferend, liefdevol hart, ‘de ware discipelinnen van de leer der liefde, echte zusteren van den Man van liefde en smart, die ‘niet en is gekomen om gedient te worden, maar om te dienen’ zooals Jonathan zoo mooi zegt in zijn ‘Waarheid en droomen.’ En wel had hij gelijk met ze zoo te noemen, of zaagt ge nooit zoo'n discipelin van de leer der liefde, die zich het eten uit den mond spaarde om een weesje op te voeden, het kind van den man, wien zij eens, heel lang geleden, haar hart geschonken had, maar die dat niet opmerkte en zijne keuze liet vallen op eene andere vrouw.
Of zaagt ge nooit zoo'n oude ongetrouwde juffrouw, die niet alleen door haren rijkdom, maar voornamelijk door haar liefdevol hart en zachte opgeruimdheid, licht en geluk, vrede en zegen om zich heen verspreidde. Zaagt ge er nooit een, wier kalm vriendelijk gelaat niets verried van den strijd, die daarbinnen was gestreden met het harde noodlot, dat haar geen geluk, geen liefde gaf, maar wel oneindig diepe smart.
Ik zeg u, lezers en lezeressen, vooral gij jongeren, die spot met gevoelens, die gij nog niet kent als gij de levensgeschiedenis hoordet van al die ongetrouwde vrouwen, dan zoudt ge er vele bij vinden, die u vertelden van zuchten en tranen - van weedom en smart - van verloren of nooit bezeten geluk.
Spot dus niet met haar, die nu haar grootste geluk vindt in het verzorgen en liefkoozen van eene poes, een hond of een vogel, waar zij eens als gij vele illusies had en een hart vol liefde, verlangend naar eigen huis en haard - naar een echtgenoot, dien zij kon liefhebben en hoogachten en - naar kinderen. Ja, vooral naar dit laatste, daarnaar heeft ze gesmacht, naar een kindje, dat zij aan haar hart kon drukken en liefhebben en opvoeden tot een braaf mensch.
Maar helaas, de arme, men ging haar voorbij, men lette niet op haar. Had zij dan ook niet een hart als ieder ander mensch, al was zij leelijk - arm - gebrekkig? Voelde zij dan geen behoefte aan liefde?
En toen daar niemand was, geen mensch, dien zij kon liefhebben, toen vestigde zij al hare liefde op een dier, een wezen, dat haar niet minachtte, niet bespotte, omdat zij ongetrouwd was.
Zaagt ge er nooit eene, aan wie men niet voorbijging, (had men zulks maar gedaan!) maar die, gelijk eene bloem, om hare schoonheid werd bewonderd - niet bemind - en geplukt, maar die werd weggeworpen, toen hare schoonheid verwelkt was.
Zaagt ge er nooit eene, die niet trouweloos werd verlaten, maar die hem mocht liefhebben, die ze uitverkoren had, die gelukkig was en alles had, wat ze begeerde en jubelde en lachte - tot ze plotseling zweeg, want hij, haar alles, was dood, had zijn graf gevonden in de zilte golven of was op het slagveld gevallen en met zijn dood was ook haar geluk gestorven. Nu was alles stil om en in haar, zoo akelig stil en donker.
Arme vrouwen, die zoo bitter dien droom moesten boeten, den droom van liefde, geluk en moederweelde, die eene vrouw slechts eenmaal droomt en dan nooit meer en toch moeten blijven voortleven, totdat ook het lichaam dood zal zijn - de ziel was het reeds lang. -
En nu gij dit hebt gelezen, lezers en lezeressen, kunt gij nu nog spotten met oude, ongetrouwde vrouwen?
Vooral gij, jonge meisjes, vol illusies, vol droomen van geluk, gelijk die vrouwen het