De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésAbonnée Holl: Lelie; pension Menton. - Ik heb gezien, dat Uw vraag in de vragenbus is opgenomen, maar het beantwoorden van zulke vragen moet geschieden door de welwillendheid van de lezers. Het staat natuurlijk buiten mijn macht hen te dwingen daartoe. Persoonlijk kan ik U een uitstekend hôtel in Menton aanbevelen, waar gij natuurlijk óók in pension kunt gaan, nl: het hótel du Louvre; ik ben den vorigen winter een paar maanden achtereen daar geweest met onverdeeld genoegen. Het is zeer goed gelegen, heeft een allerliefste omgeving en ingang: de ‘Palmenlaan’, en beviel mij wat kamers, bediening, enz. betreft uitstekend. In het bijzonder de beleefde en voorkomende behandeling van den actieven eigenaar en van den gérant zou ik zeer willen roemen. Het is een zéér groot en zeer druk bezet hôtel, weinig Hollanders, veel Franschen, Hongaren, Russen, Duitschers en Engelschen. - In Nice is, meen ik, een zeer aanbevelenswaardig pension, dat van de dames Rooseboom, (ook in den Haag, Koninginnegracht); deze zijn hollandsche dames, zoodat het eten daar stellig goed en zindelijk zal zijn. -
Typo. - Die ‘Indische dame’, waarover gij schrijft, heeft een redactie-artikel geschreven, waarover zij in een ingezonden stuk scherp is aangevallen. Daarop heeft zij geantwoord, zooals haar goed recht was, nietwaar.? Hetzelfde geschiedde met Lout. Die ook schreef een redactie-artikel; gij hebt haar daarover geschreven, en zij heeft U op Uw stuk geantwoord. Gij ziet dat de beide gevallen dus precies gelijk staan, en de ‘Indische dame’ en Lout dezelfde rechten hebben gehad, evenals gij en de aanvaller van de ‘Indische dame’ die ook hadden. Dat Lout naar Uwe meening niet ‘behoefde te antwoorden’ op Uw door mij geweigerd stukje is toch geen reden, dat zij-ook er zoo over moet denken, nietwaar? Als ik U het recht geef háár weer te antwoorden, dan heeft zij evenzeer het recht dáárop weer te antwoorden. En zoo komt er geen eind aan. Daar gij zoo bepaaldelijk mijn meening wilt weten over dat antwoord van Lout, zal ik U die eerlijk zeggen. Gij schrijft namelijk: ‘Na lezing ervan dacht ik: Zou het dan toch misschien beter zijn maar altijd te zwijgen, maar dat kan toch niet, soms is men wel verplicht zijn meening te zeggen.’ Zeker, dat ben ik volkomen met U eens, en toon ik, geloof ik, ook nog al voortdurend in mijn schrijven. Maar m.i. hebt gij niet alleen Uw ‘meening’ gezegd, maar zijt een stap verder gegaan door naamloos te beweren: Ik ben wel nuttig en noodig, als ik dien arts help, enz. En, eerlijk-gezegd, kan ik mij wel een beetje begrijpen, dat dit zeggen een ander irriteert, omdat het immers niets bewijst. Natuurlijk vindt gij-zelf Uw eigen helpen daar niet onnut, anders zoudt gij het toch wel niet doen, niet- | |
[pagina 224]
| |
waar? En wat bewijst dus Uw bewering over U-zelf? Versta mij wel, ik trek Uw woorden te minder in twijfel, omdat Uw brieven aan mij me een sympathieken, prettigen indruk van U geven. Maar toch deed me Uw schrijven denken aan het zeggen b.v. van elke reform-kleeding dame, die ik heb hooren spreken over reformkleeding in het algemeen: ‘Ja zeker, 't is heel leelijk, maar zie eens naar mijn japon; is die nu niet smaakvol, niet eigenaardig, niet heel anders dan die van de anderen?’ Wat moet men dan antwoorden, als zoo'n dame precies net zulke reform-toiletten aanheeft als ieder ander ter wereld, (want nooit heb ik er eene ontmoet met zoo iets apart-moois aan, als zij zich verbeeldde aan te hebben). Moet men dan antwoorden: Mevrouw, of mejuffrouw, dat liegt U; U ziet er niets stijlvoller, of smaakvoller, of aparter uit dan de rest! Neen, natuurlijk. Men houdt zoo iets vóór zich, omdat het onbeleefd is, nietwaar? Maar men denkt het. Welnu, in een publiek twistgeschrijf is dat iets anders, daar zwijgt men niet, maar zegt zijn meening. Dat U dit pijn deed, begrijp ik heel goed, en spijt mij wezenlijk voor U, want ik geef U graag toe, dat Uw stukje héél gematigd was. Het is niet voldoende, dat gij mij den naam opgeeft van het door U gekozen boek, gij moet dat doen aan den uitgever. Een uitstekende keuze hebt gij gedaan, vind ik.
Helena. Zoudt gij Uw voorstel, waarmede ik mij gansch en al vereenig, niet als ingezonden stukje willen plaatsen, of anders particulier schrijven aan mej: Nauta.? Die zal 't zeker graag doen!
Freddy M. - Gij hebt mij zoo aardig geschreven, dat ik mijn best zal doen U gauw te helpen. Maar laat mij U zeggen, dat het zoo lang ongeplaatst blijven Uwer stukjes niet is toe te schrijven aan ‘de Lelie’, maar eenvoudig aan Uw geen abonnée zijn. Al neem ik ook bijdragen aan van niet-abonnés, toch laat ik de abonné's zooveel mogelijk vóórgaan, vooral op het gebied van belletrie, waarop ik overvloed van copie heb. Overigens is het niets bijzonders, dat aangenomen stukken soms maanden-lang moeten wachten op plaatsing. Vraag bij andere redacties maar eens daarnaar. - Present-ex: ontvangt gij na plaatsing van Uw werk terstond. Ik zie echter, dat Uw adres is veranderd. Blijft gij nu voorloopig daar? Ja, ik vind het uitstekend dat gij met Uw eigen naam onderteekent.
Excelsior. - Vriendelijk dank voor de kaart en het briefje.
L.L. - Die ‘brieven’ wil ik graag ontvangen. Als het kan, zal ik U particulier antwoorden, doch, om U niet te lang te laten wachten, deel ik U dit reeds voorloopig mede langs dezen weg. Ik zal U dan per brief tevens mijn oordeel zeggen over die gedichtjes.
Noirever. - Lieve mevrouw, ik heb dat zinnetje uit Uw brief gelicht, alléén omdat het mij trof, niet met eenige persoonlijke bedoeling tegen U. Ik ken U immers niet, en ik heb uit den inhoud van Uw brieven aan mij steeds een heel prettigen indruk gekregen. Revisie van die drukproeven heb ik U doen toezenden. Ja, de zetters maken véél fouten, maar U moet zich wenden met Uw gerechte klachten tot den heer Veen, den uitgever; het is zijn departement. Hij weet het honorarium waarvoor ik U opgaf. Als U hem een oningevulde nota zendt te zijnertijd, is dat voldoende. Nogmaals, weest U ervan verzekerd, dat ik in geen enkel opzicht bedoelde U persoonlijk verdriet te doen. Mijn artikel was geschreven met een gansch algemeene strekking; Uw zinnetje trof me, en inspireerde me daartoe, voilà tout.Ga naar voetnoot*)
Judith. 't Spijt mij, dat gij zoolang hebt gewacht. Die bewuste courant ontving ik niet. Dat gij zoo denkt over Christenen als gij doet, kan ik van Uw standpunt van Israeliete best begrijpen, en ik ben 't heelemaal met U eens, dat de meeste Christenen eenvoudig-weg jaloersch zijn van de Israelieten, om hunne dikwijls groote gaven op allerlei gebied. Waar gij echter mij het vriendelijk compliment maakt, dat men menschen die zoo denken als ik met een lichtje moet zoeken, daar wil ik U de verzekering geven, dat men heden ten dage óók dikwijls met een lichtje moet zoeken naar beschaafde Israelieten, die zóó eerlijk en zóó onbevangen voor hun afkomst uitkomen als gij. Velen hunner, wanneer zij rijk zijn geworden, willen op allerlei dwaze manieren hun afkomst verloochenen, hunne namen veranderen, schamen zich in een woord voor hun ras. En dáárdoor komt dan dikwijls van de zijde der Christenen zooveel spot en zucht tot belachelijk-maken. - Alles wat gij mij schrijft over ‘liefde en trouwen’, en over hetgeen daarmee in verband staat, vond ik zoo buitengewoon wáár, en ben ik zoo met U eens, dat ik U wel zou willen voorstellen daarvan een hoofdartikel te maken voor de Lelie, (tegen honorarium). Indien gij Uw brief wellicht U niet juist herinnert, zal ik hem U gaarne terugzenden tot dat doel. Ik denk er juist zoo over als gij. - Ja, gij hebt het opnieuw ongelukkig getroffen, door alweder zoo laat aan de beurt te komen. Er is dikwijls zooveel spoed-correspondentie die vóórgaat. Het spijt mij oprecht. Als gij op mijn voorstel ingaat, meldt het mij dan s.v.p.
Melanie. - Ik wil U eerlijk bekennen, dat de lengte van Uw manuscripten me tot hiertoe heeft teruggehouden ze te lezen. Wanneer ik inzendingen voor de Lelie beoordeel, zijn die gewoonlijk veel korter; andere manuscripten zend ik uit tijdgebrek steeds terug. Om den vriendelijken toon van Uw schrijven, en ook omdat gij abonnée zijt, heb ik U niet willen teleurstellen door zoo'n terugzending, maar Uw manuscripten bewaard totdat ik tijd zou vinden ze te lezen. Ik wil dat nu zoo spoedig mogelijk doen, en U dan mijn meening gaarne zeggen. Dat gij in spanning zijt begrijp ik best, maar bedenk wel, dat ik véél te doen heb, en allerlei werk moet doen dat geen uitstel kan lijden, zoodat het mij met den besten wil ter wereld onmogelijk is altijd aan alle verzoeken om spoedig antwoord te voldoen. Van onwil, of gebrek aan belangstelling, is geen sprake. Ik heb nu Uw manuscripten bovenaan gelegd, en beloof U, dat gij de eerste zijt die aan de beurt komt.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Duritza. - Particulier antwoord zend ik niet anders dan om nood-zaak-redenen. Ik heb het te druk daarvoor. Ik wacht met het Lelie-antwoord, totdat ik nader bericht van U ontvang over den uitslag.
B.Z. te A. - Particulier antwoord kan ik U niet zenden. Ik zal voor U informeeren, maar kan U niet dadelijk helpen.
Regina. - Uw brief te laat ontvangen. Ben reeds te Amsterdam. Spijt mij zeer.
Mevr: Baart de la Faille. - Daar U zelve wenschte dat Uw brief over Dr: Barnardo terstond werd geplaatst, was het onmogelijk U drukproeven naar Londen te zenden. Over drukfouten moet U zich beklagen bij den uitgever, niet bij mij. Met de correctie heb ik niet te maken.
Lotos. - Welk een lieve verrassing! Die prachtige bloemen! Veel dank! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Vraag der redactrice.Voor eenigen tijd ontving ik een schrijven eener dame (weduwe), in of nabij de Malakka-straat den Haag. Ik heb haar adres niet meer, en verzoek haar mij dat opnieuw te willen toezenden. Misschien kan ik haar helpen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |