oogenblikken ons te verpoozen en het dagelijks eenerlei te onderbreken.
Ach, dat zoovelen zelfs dit niet konden doen!
Moge de zomer u allen, jongen en ouden, sterken en zwakken, gezonden en zieken, rijken en armen, goed hebben gedaan naar lichaam en ziel, zoodat met vernieuwden lust de dagtaak wordt hervat, de levensreis wordt voortgezet!.
Eere aan onzen tijd, die - door goedkoope reisgelegenheden te scheppen en met zijn vacantie- en kinder- en gezondheidskoloniën - duizenden bij duizenden in staat stelt een bad in de natuur te nemen, waaraan vroeger voor hen niet te denken viel.
Wie betaalde niet gaarne zijn reisbelasting? Wie doet genieten, genieten zelf dubbel.
Allen dreigt een groot gevaar, dit n.l.: om slachtoffers te worden van werktuigelijkheid en sleur. Tegen dit gevaar hebben wij te strijden. Daartoe moeten wij o.a. wrijving zoeken met menschen, want eenzelvigheid is, de moeder van eenzijdigheid, bekrompenheid, egoisme en eigengerechtigheid. Wij moeten oogen, ooren en hart wijd open zetten, opdat zoo min mogelijk ons ontga, van wat er om ons heen geschiedt, want wie in eigen kringetje blijft ronddraaien, sterft aan eentonigheid en onbeduidendheid. Wij moeten door lectuur - die den blik verruimt, de kennis vermeerdert, den wetensdrang voedt, het gemoed voedsel schenkt - ons geestelijk en innerlijk leven voor sterven behoeden.
Gelukkig wie ook door reizen zich beveiligt tegen den sleur, het indompelen en inslapen! Wij komen er door in aanraking met allerlei soort van menschen, die ieder hun eigen aard, karakter en gewoonte hebben, met de meest onderscheiden toestanden, welke wij met elkaar vergelijken; wij komen in allerlei omstandigheden welke prikkelen tot nadenken, tot handelen, tot wakkerheid en waakzaamheid.
Wij leeren het eigene waardeeren, niet overschatten. Het betere trachten wij over te nemen en na te volgen. Levensverrijking wordt ons deel en we nemen toe in veelzijdigheid.
Straks keeren we naar huis, verlangend naar onzen arbeid en we zeggen van harte: ‘Oost-West, thuis best!’
Daarin is iets verblijdends. Ten slotte voelt ieder dat niets doen en slechts voor zijn genoegen leven, op den duur niet bevredigen. Niets werkt verzoenender, met tijd en plaats, met lot en leven, dan het geregeld vervullen der taak. Van nature zijn we geen luiaards, maar menschen die druk bezig willen zijn.
Thuis voelen we ons in ons element. Huiselijkheid achten wij de deugd der deugden en dit blijve zoo. Uithuizigheid is veler zonden moeder. Maar we wenschen ook van elders te leeren, wel wetend dat het monopolie van kennis, ontwikkeling en goede smaak niet behoort aan éen land of eén volk. De oogen allerminst sluitend voor het goede in eigen kring en ruimer omgeving, gaan we ook in den vreemde ten schole om - vergelijkend, herzienend, bestrijdend, aanvullend - het betere te veroveren en aan te passen aan het bestaande. Zoó willen we thuis keeren om dán te zeggen en toch is ‘Oost-West, thuis best!’
Van reizen gesproken, passen hier een paar levensbeelden. Ge staat aan het strand der zee, de oneindige.
Zij is kalm. De golfjes rollen aan, breken langs de kust. In de verte is een klein stipje te zien, een notendopje, drijvende op het water. Rustig gaat het zijns weegs; het laat zich dragen door de liefkozende golven. Niet altijd echter blijft de zee zoo kalm; niet immer spreekt de natuur van vrede. Er komt meer beweging. De wind steekt op. De golfjes worden golven. Een scheepje trekt nu onze aandacht. De wind blaast in de zeilen en we zien het nu op zijde, straks van achteren. Nog blijft het gespaard voor stormen. Het schijnt nog een gunsteling der zee.
Maar de wind wordt heviger; de golven worden hooger en weldra is de storm in vollen gang. Een schip deinst op en neer en schijnt den storm te willen tarten. Nu gaat het in de diepte, dan weer verheft het zich op de koppen der golven. Golf na golf slaat over het dek. Een zwaren storm heeft het te doorstaan.
In dien storm gaat het óf reddeloos onder òf fier komt het straks uit den strijd te voorschijn.
Denken wij niet aan het leven?
Eerst kenden wij slechts kalme, rustige tijden. Later komen de bezwaren en moeilijkheden. Eenmaal ook de stormachtige tijden, de uren van angst en twijfel, van slingering en worstelen.
Dezen gaan onder, genen komen uit den kamp gestaald, gelouterd, herboren.