te maken met de paar door U daaraan gewijde bijvoegelijke naamwoorden. Ik behoef U slechts te verwijzen naar de vele tot haar gerichte ingezonden stukken, van menschen, die 't geen van allen met haar ééns waren, verre van dien, maar die niettemin allen zéér waardeerend spraken over haar arbeid, om U te doen inzien, dat er op dat punt zéér verschillend gedacht kan worden. - Dat men het geloof en godsdienst-questies ‘op wetenschappelijke wijze’ kan behandelen, wil er bij mij persoonlijk niet in. M.i. is en blijft alles wat samenhangt met het Onzienlijke raadsel en verborgenheid. En al komen er nog zoo veel theologen en hoogleeraren, die mij op ‘wetenschappelijke gronden’ willen uitleggen wat niet waar is in den Bijbel en wat wel, en wat ‘volgens de wetenschap’ onmogelijk zus of zoo kan zijn gebeurd en wat weer volgens diezelfde wetenschap wèl zus of zoo kan zijn voorgevallen, ik hecht heusch, weinig aan hun menschen-geleerdheid op dat punt, even als aan de ‘Oostersche wijsheid’, die tegenwoordig als nieuwste mode-artikel in zwang is. -
Hij, die dat gezegd heeft, was ook een ‘godgeleerde’, volgens zijn hem door de faculteit der godgeleerdheid (o, dwaze menschelijke inbeelding zóó'n faculteit met zóó'n naam te stichten), verleenden graad. En ik-voor-mij ben 't met zijn meening, dat ‘geen Priester Hem verklaart’ volkomen eens.
- Wat een goed hoofdartikel betreft, ik herinner me het Uwe over ‘Oranje-Nassau-oord’ met veel genoegen, omdat het, een actueel onderwerp is, en een dat velen heeft geïnteresseerd. Waarom zendt U nog niet eens iets in dien geest, voor hoofdartikel geschikt? -
Jhr: Rappard en Pim. - Aan den uitgever schreef k, om te informeeren. Het blijkt dat gij beiden géén nota's inzondt. Hoe kan hij U dan voldoen? Zoodra gij hem Uw nota inzendt, zal hij U terstond het verschuldigde overmaken.
Vesta. - Zeer zult gij mij verplichten, als gij mij het bewuste boek ter inzage kunt zenden. Als gij mij den naam van den uitgever noemt, kan ik hem-zelf erom vragen. Deze roman namelijk van Herman Bang is mij nog niet bekend. Zijn boek ‘'s Zomers buiten’ heb ik indertijd met veel genoegen aanbevolen in het Soer: Handelsblad. Het is prettig en frisch geschreven, en Herman Bang is zeer zeker ook in zijn ander werk, een schrijver die wat beteekent, en die weet te analyseeren karakters en ziels-toestanden. Wat nu de vertaling betreft, in het algemeen genomen reken ik deze zeer goed bekend staande vertaalster uit het Deensch tot degenen, wier vertaalwerk men gerust kan loven, als beschaafd en vloeiend hollandsch. Wat de door U aangehaalde voorbeelden aangaat, ‘op een conversatie-toon’ kan ik-voor-mij niet leelijk vinden. Daarentegen ben ik 't met U eens, dat in ‘omgekrulde lippen’ het bijv: naamwoord omgekruld slecht gekozen is. Echter voeg ik er bij, dat ik 't méér heb ontmoet in vertalingen, enz. ‘Open-deur’ uit het door U aangehaalde zinnetje vind ik niet hinderlijk, en ‘gedachten-associatie’ óók niet. Taalzuiveraars echter zullen de laatste samenkoppeling wèl afkeuren. Een ‘knaagdierglans’ in de oogen vind ik bepaald leelijk. Ik zou zeker niet spreken van ‘puntjes’ van nagels; mij dunkt, ook bij de meest spits-toeloopende nagels spreekt men meer van een rand dan van een punt. ‘Zijn lippen uitstak’, heb ik ook alweder meer dan eenmaal ontmoet in druk. Maar ik-ook vind het leelijk-gezegd.
Ik herhaal echter, ik zou gaarne het boek-zelf willen lezen, om in de gelegenheid te zijn U een méér grondig oordeel uit te spreken, zoowel over den roman-zelf als over de vertaling.
Ten slotte dank ik U zeer voor Uw vriendelijke woorden aan het adres der Lelie. 't Spreekt van-zelf, dat het mij recht aangenaam is te hooren, hoezeer die druk wordt gelezen door het bewuste gezelschap. - Neen, U behoeft nooit bang te zijn, dat het antwoorden, of geven van inlichtingen mij te véél moeite is. Maar ik kan niet altijd beloven in een ‘eerstvolgend nommer’ te antwoorden, omdat dit afhangt van allerlei omstandigheden buiten mijn wil of macht. Als aan Uw wensch dus in dat ééne opzicht niet steeds wordt voldaan, schrijf het dan s.v.p. nooit toe aan onwil of aan gebrek aan lust mijner-zijds. -
Kokkie. - Ik zal U zoo mogelijk al in het a.s. nommer mijn oordeel zeggen over het stukje, dat ik nu nog niet las. Nu wil ik U alleen maar voorloopig gerust-stellen, dat ik Uw ‘haast’ niets kwalijk nam, en Uw tweede briefje met excuses daarover heel vriendelijk vond. Dank voor den hartelijken inhoud van Uw schrijven.
A. de Gr. - Zooals gij ziet, heb ik de beide versjes terstond geplaatst. Hartelijk dank voor den inhoud van Uw schrijven, dat mij bijzonder véél genoegen deed.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.