Correspondentie van de redactie met de abonnés
I.B. - Uw ingezonden stukje wil ik liever niet meer opnemen, omdat het mij minder wenschelijk lijkt zulk gekibbel voort te zetten. De dames hebben nu ieder hun meening gezegd, en daarbij kan het blijven.
L.G. - Voor U geldt precies hetzelfde als voor I.B. Uw ingez. stukje is van een aan de hare tegenovergestelde strekking, een reden te meer dus om het hierbij te laten. Over zulke punten wordt men het toch niet eens.
J.P. - Ik wil graag aan Uw verwachtingen beantwoorden op dat punt, maar ik begrijp niet goed wat gij van mij verwacht. Wenscht gij, dat ik daarover zal schrijven in de Holl. Lelie, of hebt gij mijn medewerking noodig tot een plan daaromtrent, dat gij nog niet hebt uiteengezet? Meldt mij dat eens, want het spreekt van zelf, dat ik over de zaak als zoodanig juist zoo denk als gij. Zoodat ik U gaarne wil helpen.
Excelsior. - Vriendelijk dank voor briefkaart en brief. Met U geloof ik, dat ‘beschaving’ al een héél dun vernisje is, dat zit opgeplakt op zeker soort menschen door hun opvoeding, maar dat niets te maken heeft met innerlijk fijn-voelen. Gij schrijft:
‘Beschaving’ is voor hen een uitwendig vernisje, waardoor ze zich uiterlijk onderscheiden van het volk, dat ruw is en ‘geen manieren heeft geleerd.’ Maar innerlijk verschillen ze toch niet veel van dat zoozeer geminachte volk; een kleinigheid, een driftige stemming, is dikwijls al genoeg om hen dat uitwendig fijne vernisje te doen afwerpen! De echte, innerlijke beschaving ontbreekt hun.
Omdat ik dat van a-z met U eens ben, schrijf ik het over. Ik zou er nog willen bijvoegen, hoe ik geloof dat er onder het ‘volk’ en onder de uiterlijk ruwe en ongemanierde menschen heel velen zijn, die méér ware aangeboren en innerlijke beschaving bezitten, dan de zoogenaamd ‘welopgevoede klasse’; menschen wier instinct, wier natuurlijke aanleg blijkt geeft van een veel zuiverder begrip van beschaving en fijngevoeligheid dan het opgeplakte vernisje van goede manieren, waarmee de gegoede klasse pronkt en waarvan in den grond weinig te merken is.
Ja, ik geloof met U, dat Indische menschen gauwer driftig worden dan Hollanders, zich bij een discussie gauwer warm maken, en dan wel eens heftige dingen zeggen of doen, die zij bij kalmer nadenken niet precies zoo meenen. Maar om U de waarheid te zeggen, vind ik het flegmatieke en jan-salie-achtige van den pur-sang-hollander, die met zijn water- en melk-blaadje vóór zich achter de kachel zit te suffen, en bang is zich aan koud water te branden, zoo door en door onsympathiek, dat ik me altijd verheug over heetbloedige, warm-voelende naturen die over iets in geestdrift kunnen geraken, of in verontwaardiging, of mijnentwege zelfs in drift... Ik weet wel dat drift een heel leelijke en heel onverdedigbare eigenschap is, maar met dat al vind ik voor mij een driftig mensch veel sympathieker dan een koudbloedige egoïst, of een hebzuchtige gierigaard, of dan een van die totaal van gevoel-ontbloote wezens, waaraan m.i. ons vaderland nog al rijk is, die zich voor niets anders interesseeren of warm maken, dan voor hun eigen dierbare gezondheid, en kies- en buik- en hoofd-pijntjes, mitsgaders voor hun geldzak...
Wat die zin betreft uit mijn corr. aan P., die U zoo interesseert, wel ik bedoel dit: P. en ik zijn - uit zijn brieven blijkt dit, - langs de meest verschillende wegen, en behoorende tot de meest verschillende levenskringen, van lieverlede gekomen tot een-zelfden blik op vele levensdingen en vele levensvragen. Ik schrijf dat daaraan toe, dat wij beiden het meest leerden, niet van onze opvoeding thuis, of van boeken, of van wat ook, dat grauwe theorie blijft, maar van en door het leven-zelf. Nu zijn er zeer zeker menschen, die niet kunnen leeren, ook niet van het leven-zelf, die maar domkoppig vasthouden aan hun eigen ideeën, (of aan wat zij gemakshalve daarvoor houden, terwijl ze in waarheid niet-denken), of wel, die behooren tot de hierboven door mij geschilderde categorie van maar suffig voortseulen, zonder interest voor hun omgeving, of voor iets anders dan hun eigen onmiddellijk materieel belang. Zulke menschen veranderen nooit en door niets, door geen droefheid of leed, noch door opgedane ervaringen van welken aard ook; alles glijdt af aan hun domkoppigheid of aan hun sufferigheid en jansalie-achtigheid. Begrijpt gij mij nu beter?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.