De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésCapricitia. - Gij zult in het voorgaande nommer hebben gezien, dat ik inderdaad van U een paar schetsjes met brief heb ontvangen. Gij spreekt echter in Uw laatste briefje van vijf stukjes. Dit moet een vergissing zijn. k heb slechts twee schetsen ontvangen: Droomerij en Arm Vlindertje, en in Uw begeleidbrief schrijft gij ook: Hierbij zend ik U twee schetsen, en laat die twee bovenstaande titels volgen, ik neem het volstrekt niet kwalijk, dat gij mij nog eens opnieuw hebt geschreven; gij kunt dat altijd gerust doen. In mijn vorig antwoord aan U, in het bericht over aangenomen en geweigerde bijdragen, beloofde ik U op Uw brief nader te zullen terugkomen, in dit nommer van heden. Die brief deed mij heel veel genoegen, omdat gij schrijft over de Lelie: Ik lees haar met veel genoegen. Er zijn zooveel stukken die mij tot nadenken stemmen, ook wanneer ik het er niet geheel mee eens ben. Juist dit: tot nadenkenstemmen, is de bedoeling van de Lelie. En dat daaruit logisch volgt, hoe gij het er niet altijd gansch en al mee eens zult zijn, spreekt m.i. van zelf, want waarheden als koeien, waarmee iedereen het uit den aard der zaak altijd eens is, stemmen niet meer tot nadenken, maar vervelen gruwelijk, als gemeenplaatsen van het zuiverste water. Juist dit heb ik tegen zoovele vrouwenblaadjes, dat zij er zich op toeleggen allerlei van-zelf sprekende leuterpraat aan hunne lezeressen op te disschen, waarover deze het van te voren reeds eens zullen zijn, en moeten zijn. M.i. kan het niet anders dan in de hoogste mate wenschelijk zijn, wanneer de Lelie stukken bevat, die opwekken tot het hebben van een eigen meening, tot zichzelf de vraag stellen: Hoe sta ik-zelve ten opzichte van deze zaak, of van gene questie. Dat gij over het vrouwen-vraagstuk veel belangrijks en wetenswaardigs leest in de Lelie, is mij evenzeer recht aangenaam. Gij hebt groot gelijk, dat een ongehuwde vrouw anders en vrijer staat tegenover het leven, dan een gehuwde, bovenal een moeder, op wie de plicht rust zich te wijden aan haar gezin, (en als zij dat doet, wezenlijk zich daaraan wijdt met liefde en lust en belangstelling, dan heeft zij meer dan genoeg te doen, en ontbreekt haar volkomen de tijd zich te bemoeien met vereenigingen en vergaderingen, enz. enz. buitenshuis). In verschillende artikelen, bij verschillende gelegenheden, heb ik er op gewezen, hoe ik-zelve zeer zeker van meening ben, dat een ongehuwde vrouw veel meer te verontschuldigen is dan een gehuwde, wanneer zij uit levensverveling, désillusië, uit zucht van zich te laten spreken, enz., enz., zich werpt in den stroom van het maatschappelijk leven, en wil meedoen met mannen, wil spreken in het openbaar, wil spelen bestuurslid van dit en van dat, etc., etc., in een woord wil trachten een rolletje te spelen in het openbaar. Maar met dat al blijft zulk doen toch evenzeer belachelijk als af te keuren. Belachelijk is het altijd, wanneer een vrouw zonder noodzaak en zonder aanleiding haar neus steekt in allerlei dingen van het openbaar leven, en er over meeschreeuwt en meebeuzelt; en af te keuren is het ook, omdat zij er geen goed mee doet, maar slechts kwaad sticht, door een slecht, voorbeeld te geven aan anderen, die, meegesleept door haar, hunne voor de deur liggende plichten gaan verwaarloozen, om zich ‘te wijden aan het algemeen welzijn’ (wat gewoonlijk neerkomt op het grofst mogelijk egoïsme, van zich-zelf bewierooken en laten bewierooken). Want een ongehuwde vrouw heeft in de meeste gevallen óók plichten in den eigen kring, zoo goed als de gehuwde. Zij heeft maar al te dikwijls een bejaarde moeder of vader, een oudere zuster, of vele jongere broers en zusters thuis, die haar en haar zorg en toewijding vrij wat noodiger hebben dan ‘de maatschappij’. - Slechts zeer enkelen staan zoo onafhankelijk en zoo eenzaam in het leven, dat men van haar zeggen kan hoe zij inderdaad geen enkele plicht of band verzaakten, toen zij zich uit eigen verkiezing wierpen in den maalstroom van het openbare leven. - Nu moet gij mij goed verstaan, dat ik hier spreek van hen, die vrijwillig, uit levensverveling, uit onbevredigdheid willen meedoen met de mannen. Allerminst heb ik hier die zeer talrijke schare op het oog, die, noodgedrongen, omdat, finantieele omstandigheden het verlangen, tracht zich een onafhankelijke positie te verwerven van eigen-brood-verdienende vrouw. Een meisje, dat weet na den dood harer ouders niet genoeg te zullen hebben om finantieel onafhankelijk te kunnen blijven voortleven, moet in onzen tijd bijtijds trachten zich te bekwamen voor de eene of andere betrekking of positie, die haar in staat stelt in haar eigen onderhoud te voorzien later. Niets is onzedelijker en vernederender, dan het in ‘beschaafde kringen’ nog zoo veelvuldig voorkomend iets van de meisjes zorgeloos opvoeden om door een huwelijk finantieel ‘bezorgd’ te worden. Mislukt dan de speculatie, hetzij omdat zij-zelven geen lust hebben zich te verkoopen, hetzij omdat zich geen huwelijkscandidaat opdoet, dan is het droevig gevolg later, dat het onbemiddeld, in quasi luxe grootgebrachte slachtoffer moet leven van de genade-giften harer familie, moet inwonen bij een broer of een bloedverwant, die zich over haar ontfermt, moet, wanneer zich | |
[pagina 46]
| |
ook deze uitweg niet opdoet, trachten een dier slecht-betaalde en halfslachtige posities deelachtig te worden van juffrouw-van-gezelschap, inwonende ‘logée’, enz., die veel erger en wreeder zijn dan het heden ten dagen volstrekt niet zware dienstboden-baantje, maar waarvoor zóó'n meisje niet geschikt is. Ten slotte is er nog een derde categorie van vrouwen, die, welke wezenlijk geboren zijn als uitzonderingen, als halfslachtige natuurproducten, genieën, en wezenlijke kunstenaressen. Met hen moet men medelijden hebben, omdat de natuur hun gaf een vrouw-lichaam, en toch onthield dat hoogste, dat de vrouw tot vrouw maakt, de vrouw-natuur, de vrouw-bestemming. Zulke uitzonderingen komen zeer zeker voor, maar men kan hen niet tot regel stellen als voorbeeld voor ‘de’ vrouw. Laat mij U, voor ik van dit onderwerp afstap, dat ik slechts bespreek in verband met Uw brief, want er valt nog heel wat méér over te zeggen natuurlijk, er nog op wijzen, dat zij die wezenlijk roeping gevoelen voor hun naasten te leven, wezenlijk in zich hebben het liefde en zelf-opoffering-instinct aan ‘de maatschappij’, dat instinct kunnen volgen door zich te wijden aan zieken-verpleging, armenverzorging, aan al die liefde-werken in stilte, waartoe alleen de vrouw boven den man in staat is. Op het gebied ziekenverpleging (niet-betaalde natuurlijk) is voor hen, die de ‘maatschappij’ zoo volstrekt willen dienen, een eindeloos arbeidsveld, denk maar alleen aan de idioten- en krank-zinnigen-gestichten, waar betaalde verpleging zoo dikwijls nog ruw en wreed te werk gaat. Maar het spreekt van zelf, dat men om zulk een liefde-weg te kunnen gaan, wezenlijke naastenliefde in zich moet bezitten. En daaraan juist ontbreekt het die vergaderende, schreeuwende, en met den man-willende-meedoen man-vrouwen ten eenenmale. Onder het motto: de maatschappij dienen, zoeken ze alleen eigen eer, van in de courant genoemd worden als presidente van dit en secretaresse van dat, van de Koningin ontvangen als ‘bestuurslid’, met een bouquetje als gift, en, zoo mogelijk, tot belooning een ridderorde van Haar, van Ingezonden stukken schrijven over de verkiezingen, en mee-gillen over de behaalde stembus-overwinningen, etc., etc. Zulke vrouwen zouden alleen belachelijk zijn, wanneer zij eenzaam in de wereld stonden, maar de meesten hunner hebben een familiekring, hebben man of kinderen, of ouders of broers of zusters, die zij verwaarloozen terwille van het eigen-ik-aanbidden. En daarom zijn zij niet alleen belachelijk, maar bovenal verachtelijk. - Met U geloof ik, dat het uitgaande, coquette, flirt-meisje evenmin het ‘ewig-weibliche’ bezit als de studente of artiste. Maar zeer zeker loopt een onbedorven, op-zich-zelf volstrekt niet manlijk-aangelegd jong meisje groot gevaar, in een omgeving van studenten en van vrij-denkende en vrij-handelende kunstenaars, onbewust haar vrouwelijke manieren en vrouwelijke fijngevoeligheid te verliezen. ‘Waar men mede omgaat, daarmede wordt men besmet’ is een waar spreekwoord. Als een meisje steeds verkeert met mannen en onder mannen-gewoonten, dan ligt het voor de hand, dat zij hun taal, hun manieren, hun denkwijze steeds meer zal overnemen, en zich zal aanwennen, (vooral als zij jong is en onervaren). - Neen zeker, lang niet alle jonge-meisjes, die thuis opgroeien en thuis blijven, worden daardoor zacht en lief. Het karakter, de erfelijkheid, de invloeden van omstandigheden doen er veel toe af, of zij vinnig en bij de hand zal zijn, of niet. Toch echter geloof ik, dat niemand beter dan een lieve, zachte moeder haar dochter zal kunnen leiden en opvoeden in de richting van het ‘ewig-weibliche’, ook al is deze van nature kattig en driftig. Maar hoevele hedendaagsche moeders vatten aldus hare plichten op, hoevelen waken over hare aankomende meisjes, gaan hen vóór in zachtheid en toegevendheid, (b.v. jegens den vader), geven zich rekenschap van hetgeen het jonge ongevormde karakter behoeft tot zedelijken steun? Zou hetgeen gij bedoelt daaraan ook niet een weinig liggen? Neen, voor een ‘verwoede’ feministe zie ik U geenszins aan. Daarvoor schrijft gij veel te eenvoudig en eerlijk-kalm. Verwoede feministen worden terstond boos als men met hen discussieert. Dit kenmerk van hun-ongelijk-hebben verloochent zich nooit. - Ik vind het volstrekt niet indiscreet, dat de heele brief handelt over U-zelf, maar juist prettig, want zoo leer ik U kennen. Wat Uw tweede briefje, zooeven ontvangen, aangaat, dat gij het zoo eens zijt met mijn opvatting over Vrije liefde en Vrij huwelijk doet mij natuurlijk veel genoegen. Ik kan mij ook wel begrijpen, dat enkele krasse uitdrukkingen van den heer Emons U hinderden en stuitten. Maar juist om die reden heb ik zoo uitvoerig uiteengezet in mijn noot wie hij is. Want ik zou een ongeteekend stuk, of van iemand van wien ik niets afweet, niet hebben geplaatst, tenzij hij zulke uitdrukkingen schrapte. Nu echter wilde ik een vertegenwoordiger van een eerlijk naar het goede zoekende richting - al is die richting dan ook geenszins de mijne - niet het woord ontzeggen ter verdediging van zijn standpunt. M.i. is dat de ware, eerlijke voorlichting van het publiek. Met toestemming van den heer Emons voegde ik daarom die toelichting wie hij is toe aan mijn noot.
J.B.N. te S. - Neen, natuurlijk moeten we 't niet ‘altijd heelemaal eens zijn’. Daarin hebt U gelijk. Lees maar mijn woorden hierboven aan Capricitia. Dat de anti-revolutionairen denken als ik over het Vrouwenkiesrecht (ten minste sommigen hunner) wist ik. Met U kan ik het niet eens zijn over die questie. Dat de man in het gezin het finantieele regelt, en niet de vrouw, (tenminste als het toegaat zooals het behoort, want, bij de hedendaagsche man-wijvigheid, gaat het ook in sommige gezinnen anders toe dan 't vroeger was), is m.i. allerminst een reden om de Staats-regeling daarnaar in te richten. In een gezin gaan zulke dingen bij onderling goedvinden, in de Staat wordt de vrouw wettelijk gedwongen. De beste oplossing zou ik nog vinden, dat men de vrouw minder zware belastingen oplegde dan den man, en aldus haar positie ook finantieel erkende een andere te zijn in de Maatschappij dan die van den man. - Want ik ben het heelemaal met U eens, dat het, op-zich-zelf beschouwd, een onding zal zijn, als zij-ook het Kiesrecht deelachtig wordt. Zie maar hoe gek zij zich nu reeds aanstelt, waar zij door vergaderingen en ingez: stukken, enz., enz., wil mee-influenceeren; en let vooral op hoe onnoozel zij loopt aan den leiband der haar ijdelheid flikflooiende man-candidaten, die hopen door haar ‘invloed’ nog een paar stemmen méér deelachtig te worden. - Ja, dat door U bedoelde familielid, is mijzelf zeer sympathiek, en ik ook vind hem knap. -
Olpha. - Op Uw brief intiem ingaan durf ik niet goed, omdat ik vrees, dat ik U daardoor dadelijk zou verraden aan al Uw kennissen. Maar ik moet U toch zeggen hoe zeer ik 't waardeer en prettig vind, dat gij mij alles van U-zelf zoo natuurlijk en zoo als aan een belangstellende vriendin hebt geschreven. Kindje, wat hebt gij een veelbewogen jeugd gehad en wat staat gij flink en opgeruimd vóór het leven! Als ik zulke brieven lees als die van U, en ik krijg er helaas meerderen zoo, dan denk ik steeds: Hoe innig dankbaar moesten toch eigenlijk die allen zijn, die zonnige, zorgelooze kinderjaren ten deel vielen, en hoe weinig zijn zij het dikwijls! Hoe loopen zij mokkend over kleinigheden, blasé hunkerend naar het onbereikbare, met hangend hoofd rond, inplaats van stil te staan bij hun vele voorrechten. Nu, gij doet anders en beter, en waardeert de voorrechten die U bleven goddank van ganscher harte. Mogen al die lieve menschen, waarover gij zoo hartelijk schrijft, U nog lang gespaard blijven, en dat ‘dotje’ van een broertje in de eerste plaats. - Dat gij met roeping Uw vak hebt gekozen, kan men aan alles uit Uw brief merken, en zal zeker en U-zelf en Uw leerlingen ten goede komen. Zonder roeping lijkt het mij een heel moeilijk vak. Toen ik in Schotland was, voelde ik steeds dat ik er geen roeping voor had. Ik vond het vreeselijk diegenen onder de kinderen te moeten dwingen tot fransch en duitsch koeterwalen en fransche en duitsche opstellen-maken, die toonden er noch aanleg noch plezier in te hebben. Veel liever had ik hen naar buiten gestuurd, de mooie natuur rondom in. Wat Uw vraag betreft, iedereen, ook niet-abonnée's, mogen mij gerust schrijven. En, als gij abonnée zijt met eenige anderen samen, dan spreekt het van-zelf, dat ik U zal antwoorden. Ook wil ik heel gaarne Uw opstellen ter lezing | |
[pagina 47]
| |
ontvangen, en U mijn meening eerlijk zeggen. Maar wat de wedstrijden betreft, voorzoover ik weet moet men persoonlijk abonné zijn, om daarin te kunnen meedingen. Het is het beste echter, dat gij den uitgever, den heer Veen, even schrijft hoe hij dat opvat, en mij dan zijn meening meedeelt. Die regeling dateert nog van de vorige redactrice, en ik weet niet precies hoe de heer Veen er thans over denkt, nu de Lelie zóóveel lezers telt, en het dientengevolge nog al dikwijls voorkomt dat eenigen te samen een abonnement nemen. -
Regina. - Ik zal, om aan Uw wensch te voldoen, niet nader antwoorden op Uw brieven wat dat bepaalde punt betreft. Overigens ben ik het met U eens, dat het beter is het bewuste zoo te laten, en te geven wat in U-zelf is. - Heel veel dank voor Uw lief schrijven, en ook dat U mijn weigering zoo goed hebt opgenomen. -
E.W. - Hartelijk dank voor Uw schrijven en voor de toezending van het adres. Ik ben zóó blij, dat gij voorloopig zoo tevreden kunt zijn. -
A.N. te L. - Hartelijk dank voor al de moeite die gij U gaaft voor dat jonge-meisje. Wilt gij-zelve met haar overleggen, of zij een advertentie zal plaatsen. Ik denk dat het beter is als gij Uw eigen naam er bij voegt, als gij dat wilt doen. Nu er zoo'n verandering komt in Uw leven ben ik benieuwd te hooren wáár gij nu terecht komt. Dank zeer voor de toezending van die courant. Het is wel een droevige tijd geweest, die achter U ligt. Een photo van dien bewusten hond en van zijn eigenares kreeg ik niet tot hiertoe.
Maria. - Ik wil heel graag Uw langen brief ontvangen, en zie er met belangstelling naar uit als gij ‘veel hebt te zeggen.’ Het spijt mij te hooren van Uw ziek-zijn-geweest. - Wat Inga Heine betreft, wel ik kan zeer goed begrijpen, dat hare liefde haar gelukkig maakte, ook al zag zij vooruit haar ellende tegelijk. In het liefhebben-zelf ligt het geluk, in het bezit van dat gevoel, ook al betaalt men het met desillusie en soms zelfs wanhoop. Dat zoovele vrouwen, (ook al zijn zij getrouwd soms), zoo ruw, zoo kil redeneeren daarover, komt juist omdat zij het liefhebben, het heerlijke zalige ervan, nooit kenden en daarom ook niet kunnen begrijpen. Kent gij niet Gösta Berling, en daaruit dat mooie hoofdstuk van die oude juffrouw, die heel laat de liefde heeft leeren kennen, en er niets door ontving voor haar-zelve, en toch zoo anders werd, zooveel gelukkiger dan voorheen...)?
G. - Om met het zakelijke te beginnen deel ik U mede, dat ik graag de twee versjes zal plaatsen. Ik heb het honorarium voor die proza-bijdragen den uitgever reeds opgegeven. - Wat Uw verder schrijven betreft, ik feliciteer U met de oplossing van die bewuste zaak, die U zoo hinderde. Gij begrijpt mij wel? M.i. is het zoo het verstandigste. Toch geef ik U nog het adres, dat mij intusschen werd opgegeven door de vriendelijke schrijfster: Theophile. Voorheen: Frederiksplein 32, Amsterdam. Thans: Kepplerstraat 182, den Haag. Eenig Depôt voor Amsterdam: J. van Hemert, Drogist, Utrechtschestraat 118. Door het Depôt wordt niet verzonden, kan alleen afgehaald worden. Hoe grappig deed het mij aan, dat gij-ook zoo graag citeert uit: De schippersknecht., van de Camera Obscura. Bij ons thuis was dat een lievelingscitaat - Ja, de Camera Obscura! Ik geef U alle Heyermansen, Van Deyssels, Verweys, Querido's, Steynen's, enz., enz., en zelfs boeken van een nog veel beter gehalte dan de hunne, cadeau voor de literaire schoonheid van: het Diakenhuis-mannetje, of: Wij gaan uit spelevaren, enz., enz. Gij hebt geen prettigen tijd achter den rug met dien plotselingen schrik van die ongesteldheid. Geen wonder, dat gij geen tijd hadt mij eerder te antwoorden. Dat begrijp ik heel goed.
Inzendster van het ingez: stuk, (zie vorig nommer), over een pension in Brussel. Ik dank U heel hartelijk voor dat leuke portretje van Uw ‘knoelie’. Nu, hij is heel wat mooier dan de mijne; wij hebben hem om het hardst bewonderd, mijn huisgenoote, onze Marie, en ik. Hartelijk dank evenzeer voor Uw vriendelijke woorden over de Lelie en Uw instemming met mijn werk. Het is natuurlijk een aangenaam iets, te ondervinden dat men wordt begrepen. Ik hoop, dat ik in Uw geest handelde door Uw mededeeling te plaatsen op de wijze die ik koos. De prospectussen bewaar ik gaarne. ‘Pim’ woont niet in Amsterdam. Zal ik haar toch Uw vraag overbrengen? Dan wacht ik nog bericht.
Mevr: M. - Toen ik Uw briefkaart kreeg, had ik juist aan de drukkerij opgegeven zoo mogelijk Uw stukje te plaatsen in het e.v. nommer. Of dit geschied is weet ik-zelve nog niet terwijl ik dit aan U schrijf. Anders zoo spoedig mogelijk. Wel, ik ben blij, dat U door zoo'n goede reden als veel leerlingen het te druk hebt tot schrijven. - Vriendelijke groeten.Ga naar voetnoot*)
Mevr. C.L.T. te B. - Het stukje zal ik plaatsen.
Hotspur. - Ik zou U reeds lang dat artikel hebben toegezonden ter vertaling, indien ik niet vreesde dat het ten onzent wellicht strijdig is met de wet zoo'n artikel op te nemen. Frankrijk is nu eenmaal een Republiek. Zij schrijven daar zoo ongegeneerd mogelijk over gekroonde hoofden; de fransche couranten zijn minder bang dan de onze om zich aan koud water te branden. - Misschien zult gij goed doen het bewuste artikeltje even te zenden aan den heer Veen; die zal wel informeeren bij zijn advocaat, of het zonder gevaar voor de wet kan worden opgenomen. - Zoo ja, dan plaats ik de vertaling gaarne. De roman liever niet. We hebben al véél van dien aard. - Ik hoop dat de Juli-maand U veel vreugde brengt met die bewuste examens. - Neen, of 't ministerie Kuyper gaat, of niet, laat mij koud. De eene regeering is het even knoeierig als de andere. Iedereen helpt zijn eigen vriendjes en geestverwantjes... en zichzelf bovenaan... en voila tout! - Over het vrije-huwelijk zal ik aan U maar niet opnieuw beginnen; ik heb mijn meening nu voldoende uiteengezet. -
C.H. - Voor een meisje van ‘twintig jaar’, al is zij ook nog zoo ontwikkeld, weet ik geen mémoires, die ik met een goed geweten durf aanbevelen als geschikte lectuur. Want in al degenen die ik heb gelezen, (speciaal betreffend den tijd van Lodewijk XIV, XV en XVI), komen nu en dan passages voor, die de dingen ruw en onomwonden bij den naam noemen, op een voor jonge ooren soms onkiesche manier. En vooral ook, de dingen-zelf die er soms in ter sprake komen lijken mij zoo ongeschikt voor een onschuldig jong-meisje. Het boek van de Goncourt over Marie-Antoinette is misschien aan te bevelen. Het is, meen ik, in de gewone fransche uitgave te verkrijgen. De prijzen van mémoires zijn mij niet bekend, omdat ik ze alle ter leen kreeg uit de K. Bibliotheek in den Haag, en uit de Academische Bibliotheek in Leiden. Die nieuw aan te schaffen zal zeker heel-duur komen, want het zijn gemeenlijk lijvige werken. Het spijt mij, dat ik U zoo weinig afdoend kan antwoorden, maar ik wil nog voor U informeeren bij bevoegden, of er mémoires zijn voor een twintig-jarig jong-meisje als lectuur aan te raden. Komt het er niet op aan uit welken tijd, en welke geschiedenis van welk land ook zij behelzen?
Mevr: M. ten H. - S. - Excuses waren gansch en al onnoodig. Ik heb best begrepen, dat gij schreeft met een goede bedoeling. - Gaarne wil ik U van dienst zijn, als ik nog hoor van een geschikte gelegenheid, want dat gij zóó iets hebt bedoeld, een soort philantropie dus, heb ik niet begrepen. Ik weet tot hiertoe niemand, die op die wijze tot zoo iets zou willen overgaan. Het groote bezwaar is, dat men zoo weinig weet, als men zich leent tot zoo iets, wie men krijgt en of men niet ten slotte met veeleischendheid wordt beloond. Die vrees schrikt de meesten af. Dat gij het adres van de dames S. hebt genoemd wist ik, maar ik sprak opzettelijk van: Iemand, omdat ik niet wist of het U aangenaam was Uw naam, of zelfs Uw voorletters, te zien genoemd. -
Veritas S. - Veel dank voor Uw schrijven. Ook U kan ik slechts zeggen: Ik ben blij dat de Lelie bij U aan huis stof geeft tot onderlinge gedachtenwisseling, en tot het soms | |
[pagina 48]
| |
niet eens zijn over dit of dat. Want wat zou het een onmogelijk-vervelend blaadje wezen, als iedereen het over alles eens was.! Uw bijdrage was juist geplaatst toen Uw briefje kwam. Hartelijk dank voor Uw vriendelijke woorden aan mijn adres.
Joh: van P. - Gij vraagt mij het te excuseeren, dat Uw brief is geschreven op dat doorvloeiende papier. Dat doe ik ook graag. Maar ongelukkig is hij haast onleesbaar, en kan ik hem niet ontcijferen. Ik heb met moeite uitgevonden wat gij in hoofdzaak bedoelt, door hier en daar enkele woorden te ontcijferen. Maar kunt gij hem niet opnieuw zenden? Indien U de tijd ertoe ontbreekt, daar hij zoo lang is, dan wil ik nog eens mijn uiterste best doen, maar voorloopig vermag ik niet meer dan enkele woorden meer nog raden dan lezen. 't Spijt mij zeer voor U, en boos ben ik er volstrekt niet om.
Y.Z. - Uit eigen persoonlijke ondervinding kan ik U, als m.i. aan al Uw verlangens te gemoet komend, geen beter pension noemen, dan dat van mej: Zuiderhoek te Oosterbeek (huize Komati-poort); door mij, voor een paar jaar, met afbeelding van het huis, in de Lelie aanbevolen. Het ligt in Gelderland, aan een buiten-weg, dicht bij de bosschen, niet te ver van den tram naar Arnhem. Ziedaar woordelijk al Uw wenschen, die gij noemt, vervuld. Voor zoover ik weet is de prijs in het drukste seizoen niet meer dan f 3.00 per dag, per persoon; dus ook dat is overeenkomstig Uw verlangen. - Voor de overige bijzonderheden verwijs ik U naar het bewuste artikeltje van mij. Indien gij in den omtrek van den Haag wilt blijven, dan kan ik U eveneens uit persoonlijke ervaring met vollen nadruk aanbevelen: De dames van der Kloot, van Stolkweg, in de Boschjes bij Scheveningen, Villa Mignon. Deze dames hebben thans verscheidene villatjes, in en nabij den van Stolkweg, en zullen zeker wel een of andere kamer hebben in Uw prijs. Het eten was er gedurende mijn verblijf uitstekend, (afzonderlijk in eigen kamer), de behandeling zoo goed als men het maar kon wenschen, in één woord ik heb er een onverdeeld aangename veertien dagen doorgebracht. Mijne huisgenoote beveelt aan, uit persoonlijke ervaring: Dames Fabius en Spruyt te Zeist, eveneens in dien prijs van f 3.00 per dag, gelegen dicht bij het Zeister Bosch. Ook van het pension der dames Schüller te Apeldoorn, van Hasselt-laan, en van dat van mej: Hermine Sloot te Apeldoorn, Marianne-laan, heb ik goeds gehoord, maar hunne prijzen en nadere bijzonderheden zijn mij niet bekend. - Als deze inlichtingen geen van allen voldoende zijn, dan wil ik gaarne mijn best doen nog meer adressen op te zoeken. - Ik ben blij met Uw meening over Vrije liefde en Vrij huwelijk. Juist van U, die nog al ‘vooruitstrevend’ denkt, deed het mij zoo goed te hooren, hoe gij die zelve geëngageerd zijt, de leer niet zijt toegedaan van terstond met ‘trots’ en ‘recht’ optreden in het huwelijk. Wat gij schrijft van het mogelijk later berouw van den man, die in het vrijehuwelijk natuurlijk terstond zijn eerste verkeerde inpulsie zou zijn gevolgd, geef ik U gansch en al toe.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.B. Jacobi-Parochie. - Ik haast mij U mede te deelen, dat alleen plaatsgebrek mij belette Uw brief eerder te beantwoorden. Ik zal zien het te doen in het a.s. nommer en U dan tevens mijn meening zeggen over Uw nu gezonden stukjes. Hartelijk dank voor Uw beide brieven, den eersten en den nu gezondene.
Mevr. A.W. - Hier is een misverstand. Ik beantwoordde Uw beide brieven wel degelijk; reeds héél lang geleden. Het spijt mij zóó, dat U die correspondentie dus is ontgaan! Hoe onvriendelijk moet ik U hebben toegeschenen! Ik zal opzoeken in wélk nommer zij heeft gestaan, en het U doen weten.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |