De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
5 Juli 1905.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 2]
| |
staand man zal zich gelukkig achten door 'n wettig-huwelijk en niet één zedelijk hoogstaande vrouw mag het verlangen. Daarover zijn wij het, naar ik meen, geheel eens. Doch nu de tweede vraag: Is een stem tegen het wettig huwelijk 'n stem vóór de vrije liefde? Neen, men kán tegen formaliteiten zijn en er zich toch aan onderwerpen, omdat men er, zoogenaamd, geen waarde aan hecht. Dàn drukt men met 'n meêlijdend lachje elkander ten Stadhuize de hand en zet elk zijn naam in 't gelid! Zeker! dit kán gebeuren. En het zal ook wel gebeuren - daar houd ik mij van overtuigd. Maar - afgescheiden van de mogelijkheid, dat familieleden er op aandringen en het de aspirant trouwlustigen moeilijk maken - maar dan moet men dit weten, dat men zwak is. En die zwakte zou ik ook ál vergeeflijk achten, indien niet juist de gevolgen waren, dat partijen die het huwelijkscontract aangaan, elkander aan onzedelijke banden binden. Het is hier, tegenover twee brave menschen, die elkander volkomen vertrouwen, waardeeren en respecteeren, niet meer de vraag of zij ooit gebruik zullen maken van de bevoegdheden, die het contract levert, maar de compromis zelve is in strijd met de hoog zedelijke menschen-moraal, die in strikten zin alléén tot uiting komt in het reine huwelijk. Het vigeerende wettig-huwelijk houdt striktgenomen hoofdzakelijk rekening met de broodvraag en poogt te beletten, dat losbandige mannen of overspelige vrouwen aan hun feitelijk-dierlijken wellust zullen toegeven. Uit dien hoofde reeds moet nòch de verstandige man, nóch de brave vrouw zich onderwerpen aan zulk eene onteerende, tegen-menschelijke formaliteit.
Gij kant U tegen het vrije-huwelijk, omdat, ‘in 99 gevallen van de 100 hij eerder genoeg zal krijgen van haar dan zij van hem.’ - ‘Hij zal haar, als zij hem verveelt, laten zitten met haar kinderen, en met haar verflenst lichaam, en zal een andere ‘uit beginsel’ trouwen ‘zonder wettelijke formaliteiten’. ‘Maar zij? - Wat wordt er dan van haar?’ Hier laat uw meening geen ruimte voor tweeërlei uitleg. Door deze bewering verdedigt Gij het wettig huwelijk, omdat de mannen dán niet de vrouw ontrouw zullen worden - althans, de wettige verbintenis geeft zekerheid aan de vrouw, dat hij haar ‘zóó maar niet kan laten zitten’. Het vrije huwelijk is voor u dus een aansporing tot losbandigheid. En die meening hecht Ge op de practijk onzer samenleving. De logica in deze redeneering is voor mij zoek. Is de vrouw, die door 'n echtgenoot, waarmede zij wettig is getrouwd, gelukkiger bij eene verwijdering van zijn kant, dan de vrouw die door haar man - waarmede zij vrij-gehuwd was - is verlaten? Wie heeft er méér te duchten van de wet dan juist de vrouw, die het ongeluk had een overspelig man te huwen? En stel het geval, dat een meisje, uit waarachtige liefde zich geeft aan een man met wien zij een vrij-huwelijk sluit; stel, dat die man haar na eenigen tijd vaarwel zegt - meent gij dan dat die man beter geweest zou zijn met het gelegimiteerd-bewijs van trouw? - dat die vrouw minder verdriet zou ondervinden dan nu? Het tegendeel is waar. Juist de domme wet stelt den overspeligen man in ruime gelegenheid zijn vrouw te bedriegen, zonder dat zij iets tegen hem doen kan. Hoe minder zoo'n losbandige man door 'n wet ‘gebonden’ wordt, des te eerder zal de brave vrouw tot de ontdekking komen, dat zij uit respect voor zichzelf den man het huis ontzeggen moet. Zij heeft haar lichaam niet meer af te staan aan een sujet, waarvoor zij geen achting meer hebben kan. En dit moet de gehuwde vrouw blijven doen tot aan den dood! De gehuwde vrouw moet zich geven aan den schurk, die middelen bij de vleet heeft, om de wet geen vat op hem te geven. Hij leeft als 'n zwijn en kan een brave, kuische vrouw dwingen tot handelingen, die voor haar een fatale marteling en degeneratie zijn. Zegt de practijk u, dat er zooveel slechte mannen zijn, dat 99% den vrijen huwelijksband verbreken zal, dan is dit juist een pleidooi vóór het vrije huwelijk. Immers, zoodra de vrouwen weigeren zich door een huwelijks-contract als slavin te maken van Jan Rap en zijn maat, dan hebben zij tevens het zedelijke recht, mitsgaders de macht, om alle overspelige mannen in toom te houden. Hoe slechter de motieven zijn van een vrouw, des te meer waarde mag zij hechten aan 'n wet, die haar beschermt voor broodeloosheid, tegen betaling van iets wat haar beneden de publieke vrouw plaatst. Hoe edeler de motieven van het meisje, dat zich aan een man wil geven voor het geheele leven - des te grooter is haar belang bij het vrije-huwelijk. Het wettige vernietigt haar individualiteit - het vrije huwelijk doet haar het recht op zichzelf behouden. De vieze, verdierlijkte vrouw... verliest aan haar individualiteit niets en kan daarmede altijd nog schacheren als er een huwelijkscontract tekoop is. En de mannen? Ik geef toe, dat zij, zoolang er vieze-vrouwen zijn, aardig kunnen ‘profiteeren’ bij afschaffing van wetten op de huwelijken, maar ik betwist ten eenenmale, dat de wettelijke huwelijken in stand gehouden moeten worden, omdat onzedelijke ploerten daardoor aan 'n woord ‘gebonden’ kunnen worden. Waar dezulken worden gebonden, maken zij grooter slachtoffers en brengen zij meer verdriet en ellende, dan in het geval de vrouw het recht heeft, hun de deur te wijzen. Het ligt geheel en al aan het zedelijk pijl van onze vrouwen of het vrije huwelijk al dan niet zal bijdragen tot werkelijke beschaving van ons volk. Maar - onverschillig of die beschaving komen zal of niet, goed is het en moedig ook, dat er zoo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van wetten op gebied van zaken waarin elk voorschrift een schandvlek is op de zedelijkheid van een volk. | |
[pagina 3]
| |
Doch als men daarmede tekoop gaat loopen en aan de wereld vertellen... dat men ‘uit beginsel’ den Burgemeester er niet bij gehaald heeft, dan handelt men m.i. al even kinderachtig en bespottelijk als de meelmuilen en bakvischjes, die er trotsch op zijn om rond te bazuinen, dat het geregistreerd permissiebiljet is afgehaald. Zulke dingen moesten de ‘beginselmenschen’ nu maar laten.
Bussum F.W.H. EMONS.
Antwoord red:
De schrijver van het bovenstaand ingezonden stuk is, - het komt mij met het oog op de stelling die hij inneemt ten opzichte van het vrije-huwelijk noodzakelijk voor daarop te wijzen, - een der inwoners en steunpilaren van de bekende kolonie Walden van dr: Frederik van Eeden. Zooals hij-zelf zich uitdrukt: ‘Ik werk direct voor Dr: van Eeden en indirect voor de menschheid; een maatschappelijke positie heb ik niet maar ik dien den arbeid.’ Dat ik mij verplicht acht op deze bijzonderheden allereerst den nadruk te leggen ten behoeve van die Lelie-Lezers en -Lezeressen, die daarmede niet bekend mochten zijn, is daaraan toe te schrijven, dat de richting waartoe de heer Emons dus behoort m.i. gansch en al verklaart de ideale, met de werkelijkheid gansch en al strijdige positie, die hij in zijn bovenstaand betoog inneemt. Men kan dit betoog splitsen in twee gedeelten, het eerste geldt de leemten en gebreken en dikwijls besliste onzedelijkheid verbonden aan het ‘wettige huwelijk’, zooals het thans van Staatswege bestaat, het tweede behelst een pleidooi vóór de vrije-liefde-vereeniging zonder wettelijke formaliteiten, als zijnde naar de meening van den heer Emons een aanbevelenswaardige verbetering in den bestaanden toestand. Wat dit eerste gedeelte betreft zijn hij en ik het vrij-wel ééns. Daarover behoef ik dus niet opnieuw in bijzonderheden te treden; mijn meening dien-aangaande heb ik kortelijk uiteengezet in het door den heer Emons hier-boven bedoelde artikel: Vrije liefde en Vrij huwelijk (zie Lelie no. 49 van den afgeloopen Jaargang). Maar de vraag waarop m.i. alles aankomt is, of de door den heer Emons aanbevolen verbetering van vrije-huwelijk voor-iedereen, zonder wettelijke formaliteiten, de onzedelijkheid zal verbeteren of verergeren. M.i. zal dit laatste het geval zijn, en dat zonder eenigen twijfel, wanneer men de menschen in het algemeen van den band, van den dwang, ontslaat die de meesten nu eenmaal noodig hebben om in het rechte spoor te blijven. Hier nu is het hoofd-verschil tusschen de richting waartoe de heer Emons behoort en de mijne. De heer Emons beschouwt de menschen en de mogelijkheid hen op te voeden tot één ideale gemeenschap zoo gansch en al anders dan ik, dat het mij onmogelijk schijnt met hem te redeneeren. Mij lijkt het, als ik het Blad-zelf, de Pionier lees, waarin dr: van Eeden, Emons, en zij die met hen Walden vestigden en thans nog bewonen hun theorieën uiteenzetten of van gedachten wisselen met halve of heele partijgenooten, zulk een kolossale dwaasheid toe één oogenblik te gelooven in de verwezenlijking van het ideaal vermeld boven aan het Blad: Wij willen vormen een gemeenschap van voortbrengers en kameraads, die op vrijen grond, zonder elkander te onderdrukken of te benadeelen, werken tot instandhouding van ons leven en tot hooger ontwikkeling, dat ik om die reden nauwlijks den moed en den lust gevoel van gedachten te wisselen met iemand, die op een in mijn oogen zoo ‘naief’ standpunt staat van te kunnen gelooven dat de menschen in het algemeen genomen, ooit zullen worden opgevoerd tot een toestand van elkanders ‘kameraad’ zijn, die werken ‘zonder elkaar te onderdrukken of te benadeelen.’ - In gansch de natuur, in gansch de schepping, overal, zien wij hoe de eene diersoort leeft van de andere, de anderen benadeelt en schaadt ten bate van zichzelf; en óók zien wij hoe er in elke diersoort een groot verschil bestaat van intellect, van deugden en gebreken bij den een en bij den ander. Neem maar eens die dieren, die het dichtst bij den mensch staan, apen, honden, paarden. Hoe groot is het verschil tusschen de eene hond en den anderen, tusschen 't eene paard en 't andere! Er is verschil in elk opzicht, in aanleg, in karakter, in deugden zoowel als in gebreken. 't Zelfde hebben wij gezien alle eeuwen door bij den mensch. Hij ook heeft diezelfde eigenschappen gemeen met het dier; hij-ook heeft in zich dat aangeboren egoïsme, dat hem doet werken, leven, verzamelen voor zich en voor de zijnen. - Het is onmogelijk waar elk mensch zoo hemelsbreed verschilt van zijn naaste - verschilt in karakter, in levensbeschouwing, in aanleg, in werklust, in alles in één woord, bovenal verschilt wat zedelijke kracht betreft, - nogtans zulke ongelijksoortige wezens te willen vereenigen tot een gemeenschap van ‘kameraads’, die alleen maar werken tot ‘instandhouding’ van hun leven en tot ‘hooger ontwikkeling’ zonder elkander te willen benadeelen of onderdrukken. - Op papier klinkt zoo'n program heel mooi, maar m.i. behoeft men het Blad-zelf der Kolonie Walden, de Pionier slechts te lezen, om te zien uit de artikelen-zelf en uit de discussies-zelf der geestverwantenonderling, hoe weinig zij-zelf slagen in de praktijk met hun theorieën, hoe weinig zij-zelf elkander begrijpen, hoe weinig zij-zelf elkander waardeeren. - Geen wonder echter waar de heer Emons op zulk een ideaal standpunt staat ten opzichte der menschen, dat hij, ook waar het hun vrijwillige liefde-vereeniging geldt, van hun zedelijke waarde een gansch andere voorstelling heeft dan ik. Hij praat in het algemeen van ‘twee brave menschen’, alsof het regel ware, dat huwelijken worden gesloten door ‘brave’ menschen. Ja, waren alle menschen ‘braaf’, dan zeker zou er m.i. geen bezwaar tegen zijn hen een vrij-huwelijk te laten sluiten zonder dwang van wettelijke formaliteiten. Maar het is juist omdat ik maar bij hooge uitzondering vertrouw op de ‘braafheid’ van twee menschen, dat ik hen een dwang, een band wil opleggen, die hen min of meer noodzaakt tot zedelijkheid. En ik geloof zeer zeker, dat heel velen, zoowel mannen als vrouwen, oneindig zedeloozer en gemeener zullen gaan leven wanneer zij gansch en al leven in ‘vrije-liefde’, dan | |
[pagina 4]
| |
wanneer zij zooals nu gebonden worden door die maatschappelijke instelling van wettelijkhuwelijk, die voor velen hunner nog iets meer en iets positievers is dan een bloote vorm, die hen als het ware houdt binnen de bepaalde perken van ‘fatsoen’ en ‘plicht’, waaraan velen hunner op die wijze genoeg hechten om er niet tegen te durven zondigen. - Gansch de redeneering van den heer Emons is intusschen gebouwd op ‘verstandige’ mannen en ‘brave’ vrouwen, die elkaar ‘waarachtig liefhebben.’ Zeker, als een vrouw haar man ‘waarachtig liefheeft’ en dan door hem wordt bedrogen, dan zal zij zeker in het wettige huwelijk evenveel lijden, dan wanneer hij haar verlaten kan, omdat zij in vrije-liefde samen-woonden. Maar hoevele vrouwen hebben hun man ‘waarachtig lief’ in dien hoogsten zin.?? De meesten ‘trouwen’ op een vrij banale wijze, omdat ze niet buiten geslachtsgemeenschap kunnen, omdat ze wel een kindje willen hebben, omdat ze liever willen worden onderhouden, dan zelf te moeten werken, óók wel omdat de eenzaamheid hen verveelt en zij behoefte gevoelen aan gezellig samenleven met een ander, etc. etc. Dat zijn alle heel triviale redenen van huwelijk-sluiten. Maar de meeste menschen zijn nu eenmaal triviaal. Daarmede, met het bestaande moet men rekening houden. En al die triviale vrouwen (en mannen ook, maar de heer Emons heeft het speciaal over de ‘waarachtige liefde’ der vrouw) zullen veel ongelukkiger en meer aan willekeur overgelaten zijn, wanneer men haar berooft van den wettelijken steun, van de maatschappelijke zekerheid, die een door den Staat gesloten huwelijk geeft, dan wanneer zij voortaan alleen zijn aangewezen op... de braafheid en het verstand en de waarachtige liefde van hen, met wien zij zich verbonden zonder eenige waarborgen, of banden, alleen uit ‘vrije-liefde’. - In hoeverre een vrouw, die haar man ‘waarachtig liefheeft’ hem terstond bij de eerste afdwaling haar liefde moet ontzeggen, verantwoorde ieder van haar voor zichzelve. Wat de heer Emons daaromtrent zegt vind ik-voor-mij veel minder waar, dan wat de Zweed Gustaaf a Geyerstam zoo mooi beschrijft in ‘Vrouwenmacht.’ Daar vergeeft de vrouw telkens opnieuw, omdat zij haar man begrijpt. Ik ken vrouwen die datzelfde gedaan hebben in hun huwelijk, uit liefde, en die daardoor hun man terugwonnen. M.i. hebben die vrouwen méér gelijk dan de heer Emons. Bovendien echter bestaan er naar mijne meening nog andere dan liefde-redenen, die voor een gehuwde vrouw overwegend kunnen zijn haar man te vergeven. B. v. de plicht aan de kinderen, het medelijden met hem, (om hem voor grooter afdwalingen te behoeden, waarin hij bij onvergevensgezindheid zeer waarschijnlijk zal vervallen,) enz. enz. In gansch deze zijde der zaak redeneert de heer Emons alleen over het recht der beleedigde vrouw op een m.i. zeer egoïste wijze. Ik voor mij vind dat haar plicht, aan den man dien zij ééns liefhad, aan haar gezin, aan gansch haar omgeving, hier méér moet meespreken dan haar recht-alleen. Alles saamgenomen kom ik tot deze conclusie. De heer Emons, geheel overeenkomstig gansch zijn richting als kolonist op Walden, neemt als regel aan, dat het menschdom in het algemeen hoog genoeg staat voor een vrij-huwelijk. Ik stel het menschdom veel minder hoog dan hij; om die reden acht ik voor de meerderheid zulk een vrije-liefde-instelling een groot gevaar, een bepaalde aanleiding tot onzedelijkheid en plichtverzaking. Dat er echter hier en daar uitzonderingsmenschen zijn, die hoog genoeg staan om geen band, geen wettelijke formaliteiten te behoeven, spreekt van zelf. Ik ben echter blij aan het slot van 's heeren Emons artikel te lezen, hoe hij-ook het afkeurt, dat die menschen aan het publiek ‘kennis geven van hun zonder wettelijke formaliteiten gesloten huwelijk.’ Door die aanstelling lokken zij uit, dat anderen, minder hoogstaanden het mooi gaan vinden zulke ‘beginsel’-daden na te doen, na te apen laat mij maar zeggen, want na-apen is den mensch ingeschapen. Het is om die reden, om te waarschuwen tegen die na-aperij, dat ik mijn artikel schreef - en met volle overtuiging blijf bij het geschrevene óók na kennisname van het artikel des heeren Emons. Eines schickt sich nicht für-Allen - zoo ook hier! Het vrije-huwelijk past nog absoluut niet voor de menschen-in-het-algemeen; in hoeverre het hier of daar, bij hooge uitzondering, noodzakelijk of geoorloofd kan zijn beoordeele ieder voor zich zelven.Ga naar voetnoot*) |
|