Correspondentie van de redactie met de abonnés
S. te H. - Ik zou kunnen volstaan met Uw schrijven te beantwoorden, door de uitnoodiging Uw bezwaren over het stuk van Dr: van Dieren tot hem-zelf te richten. Hij - als medicus - zou U zeker beter en afdoender antwoorden dan ik. Maar dat is niet noodig, omdat gij dat stuk verkeerd en bevooroordeeld hebt gelezen, en daardoor te velde trekt tegen windmolens. Want nergens zegt dr: van Dieren, dat een meisje maar per-se moet huwen, maar wèl waarschuwt hij haar met grooten nadruk tegen het gevaar van zelf-overschatting lichamelijk en geestelijk, waaruit zoo heel dikwijls zenuwziekte en erger volgt. Trouwt dan later zulk een meisje, zooals heel dikwijls gebeurt, dan is zijzelf zoowel als haar gezin te beklagen. Trouwt zij niet, welnu, dan ware zij zeker in èlk geval gelukkiger geweest, als zij zich niet zenuwziek had gemaakt door te groote overspanning in haar jeugdjaren. Zoo ongeveer is de redeneering van dr: van Dieren. - Waarvan mij de waarheid reeds den volgenden dag werd bevestigd, in een brief van een gestudeerde, thans gelukkig-gehuwde vrouw en moeder. ‘Hij heeft gelijk’, schreef deze dame mij. En evenzeer als gij dr: van Dieren verkeerd leest, zoo doet gij dat mij ook. Telkens en telkens opnieuw wordt er in de Holl: Lelie op gewezen, dat een meisje zeer zeker haar gaven en haar talenten zoo moet gebruiken, dat zij in zich zelf een steunpunt, een bevrediging vindt. De vraag is slechts, of het hedendaagsch den-man-op-zijde-willen-streven haar die bevrediging zal schenken. Ik geloof dat niet, omdat zij het niet kan. Zij is er niet voor berekend, noch met haar lichaam, noch op andere wijze. Hoe nadrukkelijk ik-zelve van meening ben, dat een meisje niet mag worden opgevoed in het denkbeeld: Trouwen om een positie te vinden, maar bijtijds moet leeren in
finantieelen zin voor zich-zelf te zorgen, kunt U onder anderen lezen in het artikel van den vorigen jaargang: Onbemiddelde meisjes, (zie no. 51 van 16 Juni 1904). Ik zou U verder willen verwijzen naar mijn artikelen: Aan sommige moeders, (zie 21 Dec: 1904 Kerstmis-nommer) en: Over liefde en trouwen (7 Dec: 1904). Want U zult bij nauwkeurige en onpartijdige lezing van dat alles, (en van nog menig ander artikel of correspondentie), moeten erkennen dat van alles wat U zich verbeeldt mijn meening te zijn geen woord wáár is. Maar ik vrees, eerlijk-gezegd, aan den toon van Uw schrijven, dat U op een te bevooroordeeld en te eenzijdig standpunt staat, om dat alles eerlijk en naar waarheid te beschouwen. - Al die theorieën over het mooie en edele van het ‘arbeidzame’ leven der vrouw, (gehuwd en ongehuwd beide), geef ik, en ik denk iedereen met mij, U volkomen toe. Het komt er slechts op aan, in hoeverre theorie en praktijk overeenkomen, en kunnen overeenkomen. Wat Uw ‘ervaring’ betreft, houdt mij ten goede mevrouw, dat ik dat een vaag woord vind. Tegenover Uw ervaring staat de mijne, waaraan ik mij houd, en die, ik kan het U verzekeren, en door mijn leven, en door mijn betrekking, en door mijn correspondentie, heel veelzijdig is, en steeds opnieuw mijn eigen overtuiging bevestigt.
Uw slotwoorden: Ik geloof dat geestelijke arbeid zonder overdrijving stalend werkt, kan ik gaarne overnemen, als geheel mijn eigen meening uitdrukkend. Maar het komt hier alles aan op die twee woorden: Zonder overdrijving. Daartegen waarschuwt dr: van Dieren, daartegen waarschuwen vele, zeer vele artsen mèt hem; en ik geloof dat U goed zult doen bij die velen te rade te gaan, in plaats van U te beroepen op het zeer partijdig geschreven boekje eener feministe-arts, die, omdat zij een uitzondering is, niet rekening houdt met de groote meerderheid van het vrouwelijk geslacht. (Een fout waaraan zeer vele dergelijke man-vrouwen zich schuldig maken).
Van den inhoud van Uw stuk zal het natuurlijk afhangen of het wordt opgenomen. Dat er voor eerlijk meeningverschil steeds plaats is bij ons, zult U hebben opgemerkt. Maar als U zoo eenzijdig leest en zoo onware voorstellingen geeft van het gelezene, als U het doet in uw brief, o.a. over dat stukje van dr: van Dieren, dan heb ik zeer zeker bezwaar in het opnemen van Uw artikel. Het hangt dus af van U-zelf.
M. van H. - Ik wil U heel graag ter wille zijn met goeden raad. Maar in dit geval ligt het geheel buiten mijn macht U van dienst te zijn. Als die uitgevers U allen naar elkander hebben verwezen, en de een déze uitvlucht zocht, de ander die, dan kunt gij er zeker van zijn, dat het niet gemakkelijk zal gaan Uw werk gedrukt te krijgen. De éénige weg die U openstaat, is het steeds op nieuw te beproeven bij verschillende uitgevers, totdat gij er eindelijk misschien een vindt die de uitgave aandurft.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: