De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTwee Menschen tegenover het Leven.
| |
[pagina 727]
| |
‘Ge hebt mijn ziel in beroering gebracht; uw woorden hebben me getroffen als een snijdend zwaard!’ ‘Hef nu geen klaagliederen aan, maar spreek flinker,’ zei de ander. Maar zijn vriend ging voort: ‘Licht een oogenblik het juk van me af, pdat ik tot rust kom. O, laat mij het geluk smaken!’ Het leven glimlachte opnieuw met dien kouden glimlach, gelijkend op den glans van het kille ijs: ‘Zeg me of je dit van mij eischt, of dat ik het als een wensch moet opvatten?’ ‘Als een wensch,’ antwoordde de man met toonlooze stem. ‘Je vraagt, omdat je gewoon bent te bedelen, maar weet, armzalig menschenkind dat het leven geen giften schenkt. Luister! Een vrij man vraagt niet - die maakt zich van mijn gaven meester..... Maar jij.... je bent slechts de slaaf van mijn wenschen, niets meer. Slechts diegene is vrij die de macht heeft zich alle wenschen te ontzeggen, om zich uitsluitend te wijden aan het eens gekozen doel. Heb je me begrepen?..... Ga heen!’ De mensch had begrepen; als een gedweeë hond strekte hij zich aan de voeten van het gevoellooze leven uit, om nederig de kruimels van het feestmaal op te vangen. De doffe blik van het strenge leven richtte zich toen op dengeen die tot nu toe had gezwegen, een man met een breed, doch goedhartig gelaat. ‘Wat verlangt gij van me?’ ‘Ik verlang niets, - ik eisch!’ ‘Wat is het dat ge eischt?’ ‘Waar is rechtvaardigheid? Schenk me die. Dan zal ik het overige mij toe-eigenen, doch slechts rechtvaardigheid heb ik van noode. Ik heb lang en geduldig gewacht; ik heb moeilijke tijden doorworsteld. Nergens vond ik rust, in duister was ik gehuld! Ik heb gewacht....... maar het uur is aangebroken! Waar is de rechtvaardigheid?’ En het leven antwoordde op kouden toon: ‘Zoek die zelf.’ |
|