| |
Een Bedrijf.
Personen:
De Moeder. |
Zuster Aglaja. |
Zuster Agatha. |
Dominé Helmers. |
Het tooneel stelt voor:
Een ziekenkamer, eenvoudig ingericht. Aan de rechterzijde van het publiek, een tafel met brandende lamp met groene kap, medicijnen enz. In de nis rechts, een bed, waarvan de gordijnen zijn dichtgeschoven, het voeteneinde is echter vrij. In het midden een geopende deur. Men ziet een lange gang met deuren rechts en links die toegang tot de verschillende ziekenzalen verleenen. Verder bevinden zich in het vertrek een latafel waarop een kruisbeeld is geplaatst, bijbelspreuken zijn aan de wanden en hier en daar een stoel.
| |
Eerste tooneel.
Agatha, later Dominé Helmers
zit aan de tafel rechts en leest op halfluiden toon uit den Bijbel.
| |
| |
Zij is ongeveer dertig jaar oud, slank, zeer mager met bleek gelaat. Zij draagt de kleeding der Protestantsche pleegzusters en als teeken van onderscheiding op de borst een groot gouden kruis. Na eenigen tijd te hebben gelezen, staat zij op, verschikt een en ander in het vertrek, ziet achter het gordijn, enz.
eerwaardig grijsaard met een vriendelijk voorkomen, komt aan uit de gang.
Goedenavond, waarde zuster!
gaat tot hem en kust hem de hand.
Goedenavond, Dominé.
Ik kom daar juist uit het refectorium, waar zich onze geliefde zusters hebben verzameld om het kerstfeest te vieren. De moeder zeide mij, dat de zieke uit No. 6 naar mij heeft gevraagd. En, heeft men u voor de nachtwake bestemd, vannacht?
Het lijkt mij wel moeilijk voor u om in den heiligen Kerstnacht te moeten waken bij de zieken, zoo heel alleen, zonder te kunnen deelnemen aan de vreugde der anderen. Een zware, maar ook verheven taak!
Ik doe mijn plicht, Dominé, en in het bewustzijn dien te vervullen wordt het zwaarste werk mij licht.
Dat weet ik, waarde zuster. Gij zijt een der kundigsten en meest vertrouwbaren uit dit Huis.
Als ik hier 's nachts geheel alleen moet waken en het vreeselijk gekerm der zieken hoor, of een stervende het doodszweet af moet wisschen, als mij dan - in die oogenblikken een gevoel van vrees overvalt en ik afgemat ben en moedeloos - dan neem ik den Bijbel en sla hem open. En daar staat geschreven, dat het dengeen zal worden vergolden, die ter wille van God zijn plicht vervult. En als ik deze woorden lees, voel ik vrees, noch vermoeidheid meer en ik denk dat ook ik wil zijn een vrome dienstmaagd in den Wijnberg des Heeren, die zijn plicht vervult zonder morren.
Zeker, zeker waarde zuster, maar niet alleen moeten wij alles wat in ons vermogen ligt, voor den naaste doen uit gevoel van plicht, maar ook uit medelijden - uit liefde.
(Een weinig gekrenkt).
Ik doe wat ik kan, Dominé.
Dat weet ik, waarde zuster. (Klopt haar op den schouder.) Ook wilde ik geen aanmerkingen maken op U. Wij zijn zeer met U ingenomen... Maar - de zieke wacht. Kan ik er nu heengaan?
Als ge het goed vindt, zal ik U bij haar brengen.
En hoe gaat het met het kindje? (Ziet achter het gordijn).
Ik geloof niet dat het zal blijven leven. Vanaf het oogenblik dat men het ons hier bracht, dus al sedert drie dagen, is het bewusteloos. Ik vrees dat het, vóor de nacht ten einde is, zal sterven.
De vrouw, die het kind bracht, zeide dat het een wees was.
Arm, klein wezentje! God zal wel weten waarom Hij U nu reeds tot zich roept. Zoo zal het wel het beste zijn. Laat ons nu gaan, zuster.
Ja, Dominé. (Zij gaan door de gang en verdwijnen achter een der zijdeuren).
Het tooneel blijft gedurende eenigen tijd ledig. Van uit de verte klinkt een godsdienstig lied, aangeheven door de pleegzusters.
Kerstlied.
Daar is uit 's werelds duistre' wolken,
Een licht der lichten opgegaan.
Komt tot zijn schijnsel alle volken,
En gij mijn ziele bid het aan.
Het komt de schaduwen beschijnen,
De zwarte schaduw van den Dood;
De macht der zonde zal verdwijnen,
Genade spreidt haar morgenrood.
| |
Tweede tooneel.
Aglaja. Vervolgens Agatha.
jong, mooi, komt met weifelende schreden van uit de gang, onder het zingen. Zij houdt een kerstboompje en een schotel met gebak in de hand. Voor de deur van het ziekenvertrek blijft zij aarzelend staan, maar treedt daarop vastberaden binnen en ziet rond. Niemand bemerkend, plaatst zij een en ander op tafel en gaat naar de nis.
komt uit de gang en spoedig daarop binnen: Zuster Aglaja?
(verlegen).
Ja - ik dacht, ge zijt hier nu zoo alleen en toen - - heb ik dit van beneden naar hier gebracht. Ik meende dat ik u er een plezier meê deed...
(koud).
Dank u. - Ge hadt u die moeite wel kunnen besparen, want ik had reeds mijn deel ontvangen.
Heusch, ik wilde u genoegen doen. - - Wees niet boos dat ik ben gekomen. Terwijl de anderen zongen, sloop ik weg. Er - er ligt hier een kindje; niet-
| |
| |
waar - - een ziek klein meisje - ik dacht dat het een pretje voor haar zou zijn, als wij het boompje lieten branden en voor het bedje plaatsten.
(droogjes).
Heel vriendelijk van u. - Maar ik zei u al daareven, dat ge u die moeite hadt kunnen besparen. Het kind heeft er toch niets aan, want het is veel te ziek. - Bewusteloos zelfs en ziet of hoort niets. Indien dit niet het geval was geweest, zou ik niet hebben toegestaan dat hier zooveel werd gesproken.
(bevreesd).
Is het dan zoo heel erg met het kindje? Lieve zuster Agatha, is het werkelijk zoo heel, heel ziek... Zeg het mij.
(schouderophalend).
Ik geloof niet dat het in leven zal blijven.
(met luiden angstkreet).
Mijn God! het zal sterven! - (Zich met moeite bedwingend). Dat is vreeselijk droevig!
Waarom? Dit kind is gelukkiger dan een van ons allen, als wij zullen geroepen worden om te sterven; want het heeft de zonden dezer wereld nog niet leeren kennen.
(Gaat aan tafel zitten en slaat den Bijbel open).
(gaat langzaam met gebogen hoofd naar de deur, waar zij staan blijft. Dan, na een wijle zegt zij smeekend):
Zuster Agatha.
(opziende van den Bijbel).
Zijt ge nog hier? Hebt ge iets noodig?
(komt schoorvoetend naderbij).
Ja - ik zou - ik wilde - (snel). Zuster Agatha, laat mij hier waken, vannacht.
(verwonderd).
Hier, bij het kind? (spottend) Ge stelt bijzonder veel belang in dat kind! Zuster Aglaja, die zich vrijwillig aanbiedt voor de nachtwake! - dat is nog nooit gebeurd. Voor gewoonlijk zijt ge meer op uw gemak gesteld, waarde Zuster! Als de patiënt nu nog een man was, zou ik het eerder kunnen begrijpen, trouwens zijn die niet al te ver van hier verwijderd.
(gekrenkt).
Het is niet mooi van u, zoo tot mij te spreken.
Niet? Waarom zijt ge er dan zoo op gesteld, mijn plaats vannacht in te nemen? Toch zeker niet, uit liefde voor mij!
En als het nu werkelijk eens zoo was, doet ge er dan wel goed aan mij zóo te behandelen? Misschien is het omdat ik medelijden met u heb... niet lang geleden waart gij zelve ziek. - - De nachtwake zal u vermoeien - ik daarentegen, ben gezond. -
(lacht honend).
Al te vriendelijk. Tot nu toe heb ik nog nooit gemerkt dat ge mij zoo goed gezind waart.
Ja - ge hebt gelijk. - Wij hielden niet van elkaar, - maar was het altijd mijn schuld alléen? - En kan het niet anders worden? (zacht smeekend) Kunt ge nooit het gebeurde vergeten, Zuster Agatha?
(staat op, gejaagd).
Laat ons dáar niet over spreken, het heeft niets met dit alles te maken. De dooden moet men met rust laten. Maar ik zal u zeggen, waarom wij het niet goed samen konden vinden: het komt, omdat ik u altijd ronduit mijn meening heb durven zeggen, over alles dat mij niet in u bevalt. Ge zijt geen waarachtige verpleegster, Zuster Aglaja! Neen - ge behoort niet tot diegenen waarvan men getuigen kan: ‘Haar grootste sieraad ligt in haar binnenste verborgen en bestaat niet uit gouden ketenen, haarspelden en andere uiterlijke praal.’ Ge hebt de wereld lief, Zuster Aglaja en de wijze waarop gij onze kleeding draagt verraadt zelfs uwe coquetterie. Gij zijt dezelfde Aglaja gebleven, die ge waart in de wereld daarbuiten, ofschoon ge nù den naam hebt van verpleegster.
(met gebogen hoofd).
Ik ben nog jong, Zuster, en als ik ook somtijds...
En ge leest boeken, dingen, die een pleegzuster niet doen mag, want zij leiden uw gedachten af van uw werkkring, en maken u nalatig in het vervullen van uw plicht.
Waarom oordeelt gij hierover - zoo streng? Mogen wij dan niet weten hoe het toegaat in de wereld?
Hetgeen wij noodig hebben te weten, hooren wij door den dominé en de moeder.
Laat ons hier niet over twisten. Maar was er niet eens een tijd, dat dezelfde Agatha, die mij nu met verwijten overstelpt, in de wereld daarbuiten, zooals ge het thans noemt, voor een der meest ontwikkelde vrouwen gold en overal werd gevierd om haar geleerdheid?
Dat is voorbij. Ik heb alles opgegeven en nu den eenigen, waren weg gevonden. Buiten plicht en gehoorzaamheid bestaat er voor mij niets meer. Het is mijn leven geworden en ik ga er geheel en al in op!
(Driftig.)
Ge doet er verkeerd aan mij te spreken van hetgeen éens was,.... juist gij!....
Juist ik, zegt gij! Zult ge mij
| |
| |
dan nooit kunnen vergeven, zuster Agatha?
(Pauze).
Tot nu toe, durfde ik er niet met u over spreken.... (op zachten en schuchteren toon.)
Ge weet dat hij dood is, nietwaar?
(met afgewend gelaat.)
Ik weet het.
En wilt ge den doode geen vergiffenis schenken en - mij? Ik heb schuld, ik beken het, maar kan ik het helpen? - ik had hem lief....
(bitter.)
Maar alvorens gij hem leerdet kennen en liefhebben, behoorde hij mij toe, en gij - ge hebt hem mij ontstolen. - Weet ik op welke wijze? Waarschijnlijk door allerlei kunsten, waarvan ik niets afweet. Mijn God, ik dacht niet het ooit te boven te komen! (heftig ademhalend.) En toen ik eindelijk meende, rust te hebben gevonden - toen zijt ge weder in mijn leven gekomen - - zelfs hierheen, zijt ge mij gevolgd! - - - (Pauze.) Maar dit is nu geleden - dit, tenminste was uw schuld niet. Zijn daad zal u wel hierheen hebben doen vluchten, zooals ook ik hier troost zocht voor zijn ontrouw - daarin zijn wij dus quitte. En ik heb mij voorgenomen sterk te zijn en de bittere gevoelens die mij bestormen te overwinnen. Ten slotte is het mij ook gelukt. Ik heb overwonnen - en ook vergeven - - maar, vergeten, dat zal ik nooit! (heftig.) Nooit, zuster Aglaja, hoort ge mij? - Dit, kan niemand van mij vergen. Evenmin kunnen gij en ik vriendschappelijk omgaan met elkander! Doe gij het uwe een waarachtige liefdezuster te worden, opdat de Heer welgevallen aan u moge vinden, dan zal ook ik van mijn kant minder onvriendelijk zijn tegen u. Maar het beste is, dat wij niet te veel samen omgaan. (Zij neemt snel ademhalend plaats en bladert weer in den Bijbel).
Ik zal niet meer hierover praten. Maar ik vraag u nog eens: Laat mij hier vannacht waken.
Neen. - Ik begrijp niet waarom ge dat zoo volstrekt wenscht. Trouwens zou ik het ook niet mogen toestaan, al wilde ik het zelfs.
(in hevige gemoedsbeweging).
Agatha, ik smeek het u. - - Ge weet niet welken dienst ge er mij mede doet, en niemand zou er iets van behoeven te merken.
Wij zouden immers kunnen zeggen, dat ge u plotseling onwèl hebt gevoeld, en ik daarom uw plaats heb ingenomen.
Zoo? Dus ge denkt dat ik ook nog zou liegen? Nog eens, neen! Ga nu heen, zuster, het is onnoodig nog woorden te verspillen.
(valt voor haar op de knieën).
Gij moet - hoort ge het wel? gij moet - want - het is zijn kind, het kind van den man dien ge eenmaal hebt liefgehad, en ik - - luister naar mij - ik ben de moeder van dit kind! (Grijpt Agatha aan haar kleed).
(staat op en doet eenige schreden achterwaarts).
Ik vermoedde het.
(zich oprichtend).
Hoe deugdzaam is de blik van afgrijzen, waarmede gij mij thans aanziet! Ja, in uwe oogen ben ik een gevallen vrouw, een verloren schepsel! Wat zou zuster Agatha ook afweten van zondige liefde? - Om het even. - Nu moèt ge mij echter hier laten blijven, het is mijn recht. Morgen kan men doen met mij, wat men wil - - ik weet wel, dat zij mij morgen zullen veroordeelen, - - maar vannacht blijf ik hier, en het recht hiertoe kocht ik duur genoeg door mijn biecht. (Gaat naar het bed).
(den weg versperrend).
En toch, is het mijn plicht ook nù nog neen te zeggen. Men heeft mij bevolen hier te waken, en ik moet gehoorzamen, er kome van wat wil. Het staat u vrij naar de moeder te gaan en haar te zeggen - wat ge mij daar straks hebt medegedeeld. Als zij mij beveelt zal ik gehoorzamen. Maar nu moet ge gaan; ik mag u hier niet langer dulden.
(ziet haar wezenloos aan).
Hebt ge dan geen medelijden, kent ge geen erbarmen? Weet gij wel wat een moeder voelt als men haar zegt: Uw kind moet sterven? - En ik zou nu nog eerst moeten gaan tot de moeder en haar zeggen - nu het mij toch al zoo moeilijk viel, het u mede te deelen... en dat gij het juist zijt, waaraan ik een gunst heb te vragen.... gelooft ge niet dat dit, op zich zelf, reeds straf genoeg is? - Gij schept er natuurlijk behagen in, te zien hoe ik lijd, en mij te martelen, te weten dat ik aan uw voeten lig geknield.
(Knielt weder voor haar neder.)
(wendt zich af, schouderophalend.)
Ge ziet toch dat ik mij verneder, voor u. - Ik smeek het u - (snikkend) mijn God, ben ik nog niet genoeg gestraft? Ik stond mijn kindje af, aan vreemden, en kwam hierheen, zoekende naar rust. - Rust - - Vrede....
(staat wankelend op.)
Ik vermoedde niet dat ik u weer zou zien.... Ik had het vaste voornemen opgevat mijn leven te wijden
| |
| |
aan anderen.... maar ik ben nog zoo zwak en het is zoo moeilijk - zuster te zijn. Toen mijn kind ziek werd, zeide ik het hierheen te vervoeren, want als ik telkens naar haar toe was gegaan, zou toch alles zijn uitgelekt en daarvoor was ik zoo bang. Hier, kan ik tenminste altijd in de nabijheid zijn en ik hoopte het misschien te mogen oppassen. Maar altijd waart gij er bij, meer dan eens, heb ik wachtend gestaan achter de deur en moest toch weer omkeeren; want ik was bang, - bang voor U. Maar vandaag hoop ik vurig, dat.... (strekt de handen uit.)
Wees barmhartig, Agatha. - Laat mij hier!
Zij mag niet! Goed, dan zal ik zien wie mij van hier kan verdrijven! Ik blijf! (Gaat naar het bed en werpt er een anstigonderzoekenden blik op). (Dan gillend.)
Het is dood - dood! (Grijpt Agatha bij den arm en schudt haar door elkaar.) Hoort ge het wel, het is dood, zuster Agatha!
(gaat eenige schreden terug.)
Ja, het is dood! Wees nu toch blijde! Waarom zijt ge het nu niet? (Wild lachend.)
En in dit Huis, woont de Liefde, ha, ha, de Christelijke liefde tot den naaste! En de vrome, deugdzame zuster Agatha staat vóor mij, en houdt mij nog daar straks voor dat ik niet de ware pleegzuster ben, en stelt mij haar-zelve als voorbeeld, en terwijl zij mij zedepreekte, is mijn kindje gestorven. Was ik er maar bij geweest, misschien zou het dan niet gestorven zijn. Maar ik was zoo laf, zoo laf! Ik zou die andere hebben moeten wegslingeren en haar op den grond werpen als zij den moed had mij den weg te versperren. Waarom, waarom toch, heb ik het niet gedaan?
Het is nu dood. - Wat is daar nu nog aan te verhelpen? Spreek echter niet zoo hard, men kan het beneden hooren
Laten zij het hooren, allemaal! - Het kan mij niet schelen! Mijn kind is gestorven en men liet er mij niet bij!
Ge zijt opgewonden, Zuster Aglaja, en weet niet wat ge zegt.
Opgewonden, opgewonden, noemt zij dat! Wee, over u die den naam van God en van plicht hebt op de lippen - plicht, jegens den naaste! Gij, die gelooft wonderwat te verrichten, als gij spreekt van den Heer en u vastklampt aan de koude letteren! Ik vervloek u!....
(Zinkt voor het bed op de knieën en snikt hartstochtelijk.)
| |
Derde tooneel.
Agatha, Aglaja, De Moeder, Dominé Helmers.
(Vrouw op leeftijd, met goedhartig, welgedaan uiterlijk, is intusschen van uit de gang gekomen).
(komt haar tegemoet van uit de kamer waarheen hij zich tevoren had begeven. Nadat zij een paar woorden gewisseld hebben komen zij binnen).
(gejaagd).
Wat moet dit beteekenen, Zuster Agatha en Zuster Aglaja! Ik kom boven en hoor twistende stemmen. Twist, in tegenwoordigheid der zieken en dat nog wel in den heiligen Kerstnacht, - dat is werkelijk toch....
Wat is er eigenlijk gebeurd, Zuster Agatha?
Zuster Aglaja kwam, om.... (blijft steken).
((staat ernstig op).
Het is niet meer noodig nù nog iets te verbergen. Ja, ik kwam hier, om haar te vragen, mij vannacht hier te laten waken - bij mijn kind. Ja - dit kindje is het mijne, Moeder. Zij gaf geen gehoor aan mijn verzoek, omdat haar plicht het haar verbood, en onderwijl is mijn kindje gestorven. Gestorven, Moeder, terwijl mij werd voorgehouden, op welke wijze een ware pleegzuster zich moet gedragen, aan haar plicht getrouw.
Dat is een bijzonder geval, hm. Ja, Zuster Agatha kan bezwaarlijk tegen haar plichtsgevoel handelen, maar ik geloof toch... (Ziet Dominé Helmers verlegen vragend aan). Ja, ik weet waarlijk niet hoe in deze te handelen. Hetgeen ge mij daareven hebt medegedeeld, overrompelt mij - - Zuster Aglaja. Het was verkeerd van u het mij te hebben verzwegen, daar wij voor gewoonlijk - zulke - Zusters niet aannemen. Maar ik zal daar nu niet over spreken, vandaag zou ik mij graag rustig houden. - Niemand kan u beletten, en zal dit ook niet doen, - bij - uw kind te waken, tot - morgenochtend, wanneer het zal worden gebracht in het lijkenhuis. Maar ge zult nu wel geen verpleegster meer kunnen blijven... Ik moet deze zaak aan het oordeel van het Kuratorium onderwerpen. - - Morgen vroeg verwacht ik u, en ook u, Zuster Agatha. Ik moet nog overleggen wat mij te doen staat. Voor hetgeen nu nog noodig mocht zijn, zult ge wel zorg dragen (aan Agatha). (Tot Dominé Helmers). Nu moet ik
| |
| |
naar beneden gaan, onze gasten wachten mij. Gaat gij mede, Dominé?
Ik blijf nog hier, als ge het goedvindt, Moeder.
Goed. Maar ik zou u wel willen verzoeken later nog naar beneden te komen. Ik zou graag eens een en ander met u bespreken. (Zichtbaar verruimd gaat zij heen, door de gang af.)
Pauze.
(Ziet eerst naar Agatha, die ter zijde staat, vervolgens naar Aglaja. Deze ligt weder op de knieën voor het bed, het hoofd in de kussens verborgen).
Nu, Zuster Agatha?
(het gelaat afgewend)
Ik heb mijn plicht gedaan.
Ja. En het zal u worden vergolden. (Hij gaat tot Aglaja en raakt haar arm zachtjes aan. Met weeke stem.) Zuster Aglaja...
(ziet tot hem op, grijpt zijn handen drukt het voorhoofd er snikkend tegen aan.
Gordijn.
Uit het Duitsch vertaald door
TRAGTICK.
|
|