U, mij op zulk een wijze schrijven, en daardoor bewijzen dat zij mijn bedoelen begrijpen. - Over de R.K. broeders de Deo denk ik juist zoo als U. In Bonn heb ik vijf maanden lang in een R.K. Ziekenhuis gelegen, en, evenals gij schrijft, ik heb er steeds den meest opgewekten toon gehoord van de nonnen, zoowel jegens de zieken als onder elkander. Mijn vriendin en tegenwoordige huisgenoote, die mij daar al dien tijd verpleegde onder hun toezicht, kwam met een zeer bepaalden tegenzin in die omgeving, omdat zij, die omgeving namelijk, Roomsch-Katholiek was. Van dag tot dag veranderde haar antipathie in warme genegenheid; zij moest erkennen, dat al de bij-ons protestanten dienstdoende verhalen van ‘bekeerings’- pogingen, enz., enz., onwaar zijn. Zij werd dagelijks opnieuw getroffen door de grenzenlooze toewijding en liefde voor hunne naasten dezer vrouwen, die voor de vrééselijkste taak nimmer terugdeinsden, en persoonlijk een zeer hard en ontberings-rijk leven leidden. Het was namelijk een zeer groot hospitaal, met heel veel operatie-zieken, een zeer groote armen-afdeeling, een gedeelte voor kínderen, en een afdeeling voor oude arme mannen en vrouwen, die er hun laatste levensdagen sleten voor rekening van de stad. Alles werd verpleegd door de nonnen. En ik herinner mij op mijn eigen verdieping o.a. een kankerlijder, een van die mannen met wien men nauwlijks medelijden kan hebben, dat zij, na een schandelijk leven, eindelijk boeten moeten met helsche lichaamspijnen. Men kon hem geen chloroform geven bij de operaties, die zich telkens herhaalden. Hij was, bij al zijn rijkdom in geld, een afzichtelijk voorwerp voor iedereen. Alleen, de jonge, zacht-uitziende, beminnelijke liefdezuster, die hem neven zijn eigen knecht verpleegde, was nooit moede hem te helpen, te troosten, moed in te spreken, bij hem te waken! En zoo kan ik voorbeelden te over opnoemen, uit die ervaring van vijf maanden van
eigen aanschouwen!
- Nu, lieve mevrouw, nogmaals dank voor Uw schrijven. En ik houd mij gaarne voor verdere correspondentie aanbevolen.
Martha. - Ik kan U geen antwoord geven op Uw vraag. Maar zet haar in de Lelie. Mij dunkt, dat moet toch wel uit te vinden zijn. De Lelie wordt door veel medici gelezen. Misschien zal een hunner het weten te zeggen. Zendt Uw vraag, of als ingez. stuk aan mijn adres, of als Vragenbus aan den uitgever! Ik denk, dat Ingez. stuk echter beter is, vooral als gij de reden aangeeft van Uw vraag. Uw naam behoeft er niet onder.
Hoe heerlijk dat Uw kindje zoo flink wordt. Ik denk, naar Uw enthousiast schrijven te oordeelen, dat 't U hier net als mij zou zijn gegaan, namelijk dat U zich dagelijks zoudt hebben geërgerd aan de pretmakende en uitgaande moeders, die hun kinderen maar in het hôtel achterlaten bij een meid, of zonder toezicht zelfs, en op niets anders belust zijn, dan op eigen-genot. Ik spreek nu niet van hollandsche mama's, maar van engelsche, fransche en duitsche, want die maakten de bevolking uit van ons hôtel. Ik kan U verzekeren, dat ik dikwijls gedacht heb: Waarom bestaan zulke stumpers van kinderen?! Het worden nare, egoïste, van hun vroege jeugd-af bedorven wezens. En aan wie de schuld? Aan de ouders, die hen overlaten aan zichzelf, of aan bedienden, in plaats van hun plicht te doen, en zich met hun opvoeding bezig te houden! Ik heb een Engelsch vrouwtje gezien, die geen feest, geen pretje oversloeg, en haar zuigeling totaal overliet aan de kinderjuffrouw! En een zeer jonge, duitsche weduwe, die door iedereen werd aangezien voor een jong-meisje, omdat niemand kon vermoeden hoe hare twee snoezige kleine-meisjes bij háár behoorden! Zij was nooit met hen! Zij liep alle pretjes af, en hare kinderen werden door de overige menschen beziggehouden, en vertoefden gedurende de maaltijden bij een juffrouw! Eéns zag ik de moeder met de kinderen buiten zitten. ‘Verbeeldt U -’ zei zij tegen mij: ‘Is het niet vreeselijk, ik moet op de kinderen passen (!), want de juffrouw is ziek.’ - 's Middags aan tafel had zij het arme mensch weer uitgehaald uit haar bed, en liet haar weer met de kinderen eten! Het was ook àl te ‘vreeselijk,’ langer dan een páár uùr zelf bij je kinderen te moeten zijn! - Neen, dan geef ik U gelijk, waar U schrijft: ‘Met zoo'n kleintje is
men beter in Nederland ergens op een mooi plekje in pension, want haar achterlaten bij meiden, of zelfs kennissen zou ik niet willen doen. Ik zorg liefst zelve voor haar’. - Hoevele Nederlandsche, speciaal Haagsche moeders zullen U dat nazeggen kunnen!? Ik vrees slechts zeer weinige!
Wat het ‘verrukkelijke’ klimaat in Menton betreft, wel, vergeleken bij ons Holland is het goddelijk-mooi! Maar U moet niet denken, dat het hier zoo zacht is als men zich dat dikwijls voorstelt. Bont kan men hier regelmatig dragen. Na zonsondergang is het kil-koud! En de nachten zijn zóó guur, dat men 's ochtends-vroeg, zoowel als 's avonds, moet stoken. - Maar weet U wat hier zoo weldadig aandoet? De pracht van bloemen, die je overal ziet! Ze kijken heen door de steenen muren langs de wegen, ze lachen je aan van de vriendelijke villa's rondom, ze bloeien in 't wild aan je voet, en je bewondert ze in hun gróótste verscheidenheid in den pracht-aanleg van Monte-Carlo's Casino-tuinen! Hangende geraniums, viooltjes, mimosa's, rozen, al de bloemen der schepping huwen zich hier aan de tropen-pracht van cactussen, palm-varens, en al die overige planten, die in een noordelijk klimaat met zooveel moeite in serres gekweekt worden, en hier, in de open lucht, in het wild, groeien en bloeien! Dat, en die kleurschakeeringen over de rotsen maken te samen een zóó wonderbaar-liefelijk tafereel, datje met een soort angst terugdenkt aan onze eigen benevelde grauwe atmospheer van mist en regen, wanneer de aarde als dood ligt en blad noch bloem te voorschijn kijkt.
B. - Uw brief deed mij zooveel genoegen! Ik ben het heelemaal met U eens, dat gezond-verstand méér beteekent dan ‘geleerdheid.’ En waar gij schrijft: ‘En dikwijls valt het mij op, hoe vaak soms die menschen, die veel hebben “geleerd”, toch in den grond der zaak zoo kortzichtig, zoo dom, zoo oppervlakkig zijn’, - daar moest ik even lachen, omdat gij daar den spijker zóó op den kop treft. ‘Groote geleerdheid leidt tot razernij,’ - is een zéér ware spreuk! Den meesten menschen (zie maar eens in de hedendaagsche vrouwenwereld,) stijgt het kleine héétje dat zij weten totaal naar het hoofd! Dan worden zij onbruikbaar van pedanterie, en eenzijdigheid! Wat mij betreft, ik ken véél menschen, onder hoog en laag, en ik heb dikwijls genoeg gezien, dat het gezondverstand en juist-oordeel zich noch aan ‘stand’, noch aan ‘geleerdheid’ stoort, maar slechts te vinden is bij betrekkelijk weinigen!
Vergun mij Uw woorden over Nellie van Kol en over Vrije-liefde beide hier aan te halen. Woord voor woord geeft gij daar mijne gevoelens weer. Mijn zeer oprechten dank daarvoor. Het doet goed te zien, dat anderen deze ontheiliging afkeuren, en deze verdwaasde praat aan de kaak stellen.
‘Wat N.v.K. gelieft te schrijven over sexueele zaken om kinderen daarmee bekend te maken vind ik eigenlijk te dwaas om over te spreken.
Wanneer kinderen ouder worden, beginnen ze als van zelve wel in te zien hoe de voortplanting geschiedt. Spreken over die dingen lijkt mij ontheiliging toe, een ontnuchtering voor kinderen, die ze op nog jongen leeftijd niet kunnen dragen. Ik heb een jongen van 10 jaar en toen mijn vrouw voor een paar jaar weder beviel van een zoontje, dat helaas maar eenige dagen leefde, toen was het kind zoo blij en zoo'n kind te vertellen hoe zoo'n spruitje ter wereld moet komen, dat vind ik ergerlijk.
Over vrije liefde hebben sommige menschen een eigenaardige opvatting en vooral liefde, daarvan hebben ze een vreemd idee. Liefde is bij velen wellust. Welk een verschil, dunkt me, bij Zola en bij vele moderne schrijvers. Zola behandelt die stof geheel anders. Hoe precies kan ik niet zeggen, doch vele van de nieuwere schrijvers behandelen, geloof ik, met voorbedachten rade zulke zaken. En vele aanhangers der Vrije Liefde zijn aanhangers daarvan (ik heb ze persoonlijk gekend) enkel