hooggeplaatsten en ondergeschikten, tusschen patroons en arbeiders kan een scheuring in het leven treden. Er zijn bloedverwanten, die van elkaar verwijderd werden door o zoo'n kleinigheid soms. Er zijn die - na vele jaren van vriendschap - ieder huns weegs gingen. Er zijn droeve verhoudingen tusschen echtgenooten, tusschen ouders en kinderen, tusschen broeders en zusters. Echte weldoeners, engelen in menschengestalte zijn zij, die pogen de zoodanigen weer tot elkaar te brengen, wien het aan tact en kieschheid, aan beleid en geduld, aan kracht en fierheid, aan zachtmoedigheid en teederheid, aan zedelijk overwicht - zonder zich in te dringen en opzettelijk zich te doen gelden (waar dit geschiedt, faalt elke poging) - niet ontbreekt om door een enkel woord, juist gekozen en te pas gesproken, een brief of waardoor ook hen weer met elkaar in aanraking te brengen, elkander te doen ontmoeten.
Zij wachten op een ‘ongezochte’ aanleiding; zij leggen een brug en wijzen beiden den weg, zoo ongemerkt. Zij weten te heelen, te verzoenen, zonder dat iemand der twee partijen het ‘eerste woord’ behoeft te spreken en ‘de minste’ (?) te wezen.
Gelukkig hij die zulk een bemiddelaar, een ‘Abigaïl’, d.i. een vredestichtende tusschen-persoon mocht wezen, die den storm doet bedaren en de scheidsmuren - soms heele kleine muurtjes, maar die zoo licht al hooger en hooger worden opgetrokken! - opheft, zoodat ze neerstorten tot puin. 't Wordt dan weer samenleven. Nevens een samenwonen, dat in den vollen, rijken zin des woords een samenleven is, zúlk een dat den meest verharde van hart moet treffen en werkelijk goeddoen - nevens een verhouding van menschen tot menschen, die één moesten wezen, maar tusschen wie gedurig strijd, tweespalt en botsing is, zoodat elke ontmoeting dreigt de voorbode te wezen van een hevigen storm, die òf voor goed doet uitgaan òf voor een wijle gaat liggen, als de hartstochten ietwat tot kalmte zijn gekomen om straks andermaal op te steken... bestaat een derde verhouding tusschen hen die het leven samenbracht: zúlk eene welke men zou kunnen noemen een betrekking als van evenwijdig loopende lijnen.
Anders gezegd: veler samenwonen en samengaan is niet een innig verbonden zijn, een telkens elkaar ontmoeten tot wederkeerigen zegen, noch een gedurig tegenover elkander staan als op voet van oorlog, doch een... naast elkaar loopen, zonder elkander aan te raken, zonder een met elkander in contact komen.
De levenswegen loopen evenwijdig en kruisen elkaar dus nooit.
Welk een diep-droeve toestand!
Een naast elkaar, geen met elkaar leven.
De huwelijken zijn niet zoo zeldzaam waar de echtgenooten, neen niet aan elkaar ontrouw zijn, noch met elkander twisten. Zij leveren niet het vreeselijk schouwspel van altoos met elkaar kijvenden en ‘over hoop’ liggenden - zoodat soms zelfs daar buiten staanden er in gemengd worden - wat dikwerf olie in het vuur is tenzij het dezen gelukt verzoening teweeg te brengen - maar die eenvoudig hun levenslijnen evenwijdig laten loopen.
Er wordt dan tusschen man en vrouw niet méer gesproken dan hoognoodig is en dat spreken is koud, afgemeten, met zoo weinig mogelijk woorden. Men vraagt en men antwoordt. Men besluit en voert uit. Men legt elkaar niets in den weg, doch ruimt voor elkaar ook niets uit den weg... de verhouding is lauw en koel en daalt beneden het vriespunt eindelijk.
Men kent alleen den buitenkant van elkaars bestaan, maar van het innerlijk, verborgen leven, van wat er omgaat, gist en bruist in hoofd en gemoed weet men niet af. Van lezen in elkaars ziel is dan geen sprake. Een koude adem bevangt u als ge hun woning binnentreedt. De kilheid overvalt u en ge voelt u verlicht als gij haar verlaten hebt.
En de kinderen?
Och wat missen zij eindeloos veel! Deernis met hen vervult u en ge huivert bij de gedachte: ‘wat zal er van hen worden, van hen die opgroeien in een kring van waar niet uitgaan warmte, leven, poëzie?’
‘Evenwijdige levenslijnen.’ Is in dit woord niet vaak juist uitgedrukt de verhouding tusschen de kinderen onderling, die - welverre van het leven elkaar prettig, vriendelijk en vroolijk te maken - naast elkaar gaan, tot bitteren weemoed der ouders, wien het maar niet gelukken mag hen hartelijk voor elkaar te stemmen. Wat hebben zij daartoe al niet in het werk gesteld!
Maar het blijft zoó: ieder met zijn eigen belangen, zijn eigen vreugd, zijn eigen verdriet en strijd. Elk van hen zijn weg gaande inplaats van te deelen in elkanders blijdschap en teleurstelling. Straks gaan zij - de ouderlijke woning verlatend - uiteen en volkomen sterft de band die hen nog eenigszins althans - omdat ze vertoefden onder eén dak en